Categorieën
Afrikareis

Allemachtig prachtig

(Midleft, km 7665)

In de woestijn is het altijd warm, ook als het waait.
Het is er altijd stil, ook als er iemand praat.
En ‘s nachts regent het sterren.

We gingen een nieuwe zandwoestijn in, deze keer met de auto en een gids. Voor de route en voor de auto. Maar al heel gauw zei Mohammed dat hij niets van auto’s wist. “Wel van kamelen. Ik kan een babykameel opvoeden en tam maken.”
Sindsdien willen de meisjes natuurlijk een babykameel hebben. Maar de auto liep wel vast in het rulle zand. Gelukkig kwamen de berbervriendjes van Mohammed ons helpen graven. Het enige jammere was dat ze daarna alle paaseitjes (echte, helemaal uit Nederland) van de kinderen opaten…

wilde westen

Ik leer een nieuw jargon. Pistes zijn wegen die amper wegen zijn, bijvoorbeeld dwars door de woestijn. Als je vastzit in het zand, moet je de rijplaten tevoorschijn halen en, eenmaal terug in de bewoonde wereld, is het een goed idee om je filters even goed uit te blazen.
Ik raak gewend aan overal kinderen die komen vragen om een pen, een snoepje, een dirham en die nooit meer weggaan, of je ze nu wel of niet iets geeft. We kijken niet ook meer op van eten met je handen, zittend op matrassen en kussentjes. We vragen niet eens meer wat het menu is omdat het negen van de tien keer toch weer tajine is. Dunya laat zich gelaten door een indrukwekkende stoet van Berbers, nomaden en gesluierde vrouwen aaien, optillen en zoenen op haar blonde haar. We plassen op sta-wc’s en kopen brood en yoghurt en bananen bij kleine stalletjes simpelweg omdat er geen grote winkels meer zijn. En die paar idiote Nederlanders die half Marokko trots “allemachtig prachtig” hebben leren zeggen, zouden we inmiddels erg graag van hun paspoort beroven.
Woestijnen worden gevolgd door eindeloze wegen langs rode bergen die doen denken aan films van het wilde westen. Daarna zijn de oases met dadelpalmen, amandel- en abrikozenbomen een welkome afleiding. Totdat al die palmen weer oplossen in de hammada, de zwarte vlakte die overal achter ligt en wijd en eindeloos is, zonder enige tegenligger. En daar rijden we dan urenlang in de auto die nu echt ons huis is geworden. Van Morrison of Marvin Gaye over de speakers, de kinderen achter de computer en Dunya bij mij op schoot. Langs nomadententen en mensen in gewaden die, hoe zuidelijker we komen, steeds kleurijker en losser lijken te worden.
Wen ik aan Marokko of went Marokko aan mij?


Oversteek

We gaan een oversteek maken. Dwars door de Westelijke Sahara, naar Mauretanie. Van Noord Afrika, naar Westelijk Afrika. Dit is geen toeristische weg. Het is een lang stuk en soms moet een gids mee die je om de landmijnen loodst. We zullen veel militairen zien, meer controleposten dan dorpjes. Water en benzine moet in grote voorraden mee. Maar alleen zo kom je bij swingend Senegal. Begin mei willen we Dakar binnenrijden, de triomftocht van onze eigen Zeerover (zoals Dunya hem nog steeds noemt).
Maar zover zijn we nog niet.
Denk af en toe aan ons – ik denk in al die hammada ook zeker aan jullie.

O ja; voor wie er niet genoeg van kan krijgen, staan we deze maand in het tijdschrift JAN (meinummer) met een grote reportage.

Categorieën
Afrikareis

Tea in the Sahara

(Zagora, km 6612)
Zandkastelen in hetzelfde terracotta als de bergen, oases met palmbomen. En plotseling overal jeeps, net als wij, met rijplaten en kisten bovenop en extra tanks benzine.
We willen naar de zandwoestijn, de duinen die Erg Chebbi heten (spreek dit hardop uit) want daar schijnt het zo prachtig te zijn, de Sahara op haar best.
Maar ineens stopt de weg. In de verte zien we andere jeeps over de steenwoestijn (de “zwarte woestijn”) crossen, dus de richting lijkt goed. We gaan door.
Het is laat in de middag, een zandstorm steekt op. Uit het niets verschijnt een man met een tulband die zich aanbiedt als gids. Niet doen, schrik ik. Prima, zegt Ilco.
De man stapt in.

Sand drive

A droite, a gauche, a droite, a droite. “Ergens kom je altijd,” zegt Ilco.
De landrover springt en klimt door de zwarte woestijn – wat een auto.
Ineens is er overal zand. We stoppen. Zie je wel, nou zijn we vastgelopen.
Maar Ilco zet de auto in een speciale sand drive en we glijden vooruit. “Een zachte weg,” juicht Dunya, “ik wil altijd zo zacht rijden.” Bloem en Chaia zitten ondertussen onverstoorbaar achterin naast de man met de tulband. Alsof het busje 30 is, zeg maar.
Zand stuift wild om de auto. In de verte waaien een paar kamelen. Af en toe doemt een vaag huisje op. “Is family,” zegt onze gids steevast, “stop maar.” Ik blader koortsachtig door de Lonely Planet. “Kasbah Rachidia? Staat er niet in.”
Net als de zon dreigt onder te gaan, zien we tot onze verbijstering een colonne van zeker vijftien Spaanse campers. Waar komen die nou vandaan?
“Is road,” verduidelijkt de tulband, “nieuwe, echte weg van Risani. Asfalt.”
Aha.
En dan is daar ook ineens camping Le petit prince, waar we worden ontvangen met warme mintthee en waar ze een echte zit-wc hebben. We mogen onze auto neerzetten pal aan de voet van de duinen. En zelfs als ik die avond vlakbij die fijne wc een witte schorpioen zie zitten, ben ik niet eens meer bang.

Stil en eindeloos

De volgende dag gaan we verder op kamelen. De dalende zon maakt de heuvels langzaam rood, het is van een hypnotiserende eindeloosheid. Alleen de dingen zingen. Wat we voelen wordt misschien wel het best verwoord door kleine Dunya. Bij mij voorop de kameel kijkt en kijkt ze als achter al die heuvels weer volgende heuvels liggen en het zand uiteindelijk overal is. Dan zegt ze verwonderd: “Ik had het niet gedacht.”
Die nacht slapen we in een berbertent, kijken naar de volle maan en drinken nog heel veel glaasjes mintthee.

Categorieën
Afrikareis

De prinses van Blauw

(Fez, km 5510)
Er was eens, heel lang geleden, in de tijd van kalief Haroen Al Rachid, een sultansdochter die woonde in Marokko. Deze prinses had alles wat haar hartje begeerde, zoals dat vaker het geval is bij prinsessen. Maar toch was ze soms een beetje treurig. Als het zonnig was, begon ze vreselijk te verlangen naar de frisheid van een winterse bui. En als het drie dagen regende dacht ze alleen nog maar aan zon. Na een dag spelen met haar dienares wilde ze graag alleen zijn. En als ze dan weer een tijdje alleen was geweest, voelde ze zich zo vreselijk eenzaam dat ze gauw weer op zoek ging naar haar dienares.
“Het is dat blauwe gevoel weer, Melika,” verzuchtte de prinses.
“Het blauwe gevoel van binnen,” knikte haar dienares, die altijd vrolijk was en soms niet – en die zeker nooit iets voelde dat je blauw zou kunnen noemen. Maar ze hield veel van haar prinses en verwende haar op zulke momenten maar eens extra met couscous, harira en tajine. Totdat de prinses na een paar dagen haar tajineschaal ongeopend opzij schoof en zei dat ze zo´n onvoorstelbare trek had in een broodje pindakaas.

Blauw! Blauw!

“Laten we mijn paleis verkopen,” zei de prinses op zekere dag tegen Melika, “dan kopen we in plaats daarvan een tapijt en vliegen door het hele land, waarheen we maar willen.”
“Het paleis verkopen?’ vroeg Melika geschrokken, maar de prinses was zo vervuld van het blauwe gevoel dat er niks anders op zat. Dus kwam er een bordje te staan bij de voordeur en vertrok de prinses met vijfentwintig koffers en twintig pannen couscous samen met Melika voor een reis om de wereld.
“Blauw, blauw!” juichte de prinses, “kijk eens naar de hemel. Kijk eens naar de zee.” En samen met Melika hing ze over de rand van het tapijt en speelde dat ze een vogel was.
Maar na een tijdje kwam het bericht dat het paleis was verkocht aan een of andere rijke kamelendrijver en toen de prinses dat hoorde, werd ze toch een beetje stil.
“Het blauwe gevoel?” informeerde Melika met kennis van zaken en alvast een beetje bezorgd.
De prinses zei niks.

De blauwe stad

Maar later, heel veel jaren later, is er het volgende gebeurd. De prinses landde bij een stad die zomaar van zichzelf helemaal blauw was. De straatjes waren blauw, de trappen, de huizen, de poorten, de winkels, zelfs de was op de smalle binnenplaatsjes, alles was van een knisperend, pasgewassen koningsblauw. Er waren deuren die toegang gaven tot kleine huisjes met niets anders dan blauwe tapijten op de vloer. Achter andere deuren waren heuse paleizen, met muren van blauwe mozaieksteentjes in de meest prachtige patronen en binnentuinen met blauwspuitende fonteinen. Zelfs de moskee was er blauw. De prinses liep rond als een peuter die voor het eerst de wijde wereld in gaat. “Blauw,” mompelde ze, “alles is blauw….”
Toen Melika dat zag, wist ze dat het einde van hun reis bereikt was.
En dus ging de prinses wonen in de blauwe stad en werd bekend als de prinses van Blauw. Het blauwe gevoel ging nooit echt over, maar omdat ze nu de prinses van Blauw was, was dat eigenlijk heel toepasselijk en de prinses was zo gelukkig als een prinses maar kan zijn. En ook nu ze er niet meer is (want de dagen van kalief Haroen Al Rachid zijn al heel erg lang voorbij) leeft de blauwe stad voort. En dat blijft zo zolang er mensen zijn met het blauwe gevoel van binnen – wat wil zeggen voor altijd.

Categorieën
Afrikareis

The Sheltering Sky

(Tanger, km 5008)
“Vijf retourtickets,” noteert het meisje van de boot, “en een auto.”
Nee, enkele reis.
Ze kijkt op, heel even maar.
“Vijf enkele reis. En een auto.”

Binnen drie kwartier ben je in Marokko.
Mannetjes. Formulieren. Nog meer mannetjes. Nog meer formulieren. Stempels. En of Ilco even mee wil komen naar de politie. Die vervolgens vraagt of hij niet een kleine bijdrage voor hem heeft.
“Ik heb nog niet gewisseld,”zegt Ilco.
“O,” zegt de politie, “nou, dan is hier een man die u kan helpen aan een hotel.”
“We hebben al een hotel,” zegt Ilco.
“O,” zegt de politie weer.
Ilco geeft een paar euro.
En toen reden we eindelijk Tanger binnen.

Tover

Het hotel was het lievelingshotel van de schrijver Paul Bowles. Hier is ook een deel van zijn film The Sheltering Sky opgenomen: het melancholieke verhaal van drie Amerikanen die vlak na de tweede wereldoorlog in Tanger aankomen om vandaar de woestijn in te trekken.
Het is zo’n fijn vergane glorie-hotel dat uitkijkt over de haven. Overal mozaiekjes, moorse bogen en smeedijzer; het lijkt het Alhambra wel. Achter het hotel begint de Medina: een wirwar van steegjes, kleuren, piepkleine winkeltjes en trappetjes. En steeds klinkt daar de gebedsoproep, die schalt uit de speakers van de moskeëen.
Dit is de tover waarnaar ik op zoek was, een nieuw licht dat dwingt tot een verhoogde staat van bewustzijn, net zoals wanneer je verliefd bent. Dit is waarom we op reis gingen.
Maar… wat zijn we ineens ver weg.

De kleding alleen al: niet zozeer de hoofddoekjes vallen op, maar de vormeloze kaftans, zowel van mannen als vrouwen. Ilco en Bloem willen er al bijna een kopen, het is niet eens een grapje.
Ondertussen raken we hopeloos verdwaald in de Medina, waar het zo bij het vallen van de avond snel afkoelt. Een “gids” neemt ons ongevraagd op sleeptouw: “Beautiful colours, beautiful views.” En bij een zwaargesluierde vrouw: “Look, muslim woman.” Maar wij willen alleen maar naar ons fijne hotel.
“Arab spices, smell, SMELL, is safran,” murmelt de man (tegen Ilco, mij heeft hij allang afgeschreven als weer zo’n chagrijnige, ongeïnteresseerde toeriste).

Eindelijk in het hotel moet Chaia ineens huilen. “Ik mis oma. En oma. En Lola.”
Het restaurant is nog dicht want de tijd is twee uur teruggesprongen.
“Wieviel kostet das Bier?” brullen twee Duitsers op het terras. Vragen om bier in een moslimland – bij zulke toeristen wil ik ook niet horen. Ik staar over de haven, de zee, de flats en de Medina. En de wijde lucht erboven.
The sheltering sky.

Categorieën
Afrikareis

Na Sevilla

(Cádiz, km 4530)

Sevilla 1:
In het stierenvechtersstadion hangen de afgehakte koppen van de allermoedigste stieren als trofee aan de wand. Eentje van hen is een koe. Toen de beroemde stierenvechter Mateo in deze arena werd gedood in een verpletterende laatste omhelzing die zowel aan toreador als stier het leven kostte, gingen de wanhopige vrienden van Mateo op zoek naar de moeder van deze superstier – die ze vervolgens doodden opdat zij nooit meer zo een zoon zou krijgen.
Chaia: “Dood? DOOD? Dus die stieren worden elke keer dood gemaakt?”
Bloem: “Die stier daar kijkt echt heel erg geschrokken.”
Chaia: “Wat een rotplek. Ik moet er bijna van huilen.”

Sevilla 2:
Bloem: “Papa, mag ik ook zulke flamencoschoenen?”
Chaia: “Ik hoef vier maanden geen zakgeld als ik zo’n jurk krijg.”
Ilco: “Anna, wil jij niet zo’n omslagdoek?”

Sevilla 3:
Een stad om verliefd in te zijn. Avonden zonder einde. Tapas eten in bars waar de hammen aan het plafond hangen en de rioja hoog opgetast staat langs de muren. In andere bars dansen de jonge flamencodansers, net afgestudeerd aan de flamencoschool, toch al heel doorleefd en gevoelvol de sterren van de hemel. De straten en pleinen van de oude stad zoemen tot diep in de nacht van alle mensen. Studenten, kinderen, dametjes die net van de kerk komen of er net naar toe gaan (zelfs de kerken blijven hier de hele nacht open, lijkt wel), collega’s, geliefden – zowel oude geliefden als zij die het deze avond zullen worden.

Alhambra

Sevilla, zegt de reisgids, is een gevaarlijke stad. Laat vooral niks van waarde in de auto achter. We parkeren onze Landrover, volgestouwd met ons hele hebben en houwen, op een plein middenin de stad. Als we hem de volgende dag komen ophalen, worden we begroet door een oud mannetje in uniform. Hij heeft overdag op de auto gepast en meldt ons dat alles veilig is. “Maar ja,” voegt hij eraan toe, “dat lukt je niet in Cadiz. Pas op, dat is een gevaarlijke stad.” En in Cadiz worden we natuurlijk gewaarschuwd voor Tarifa, de volgende grote stad naar het zuiden toe.
Ondertussen kruipt er steeds meer Afrika in beeld. In Granada is het Alhambra, zo ongeveer het mooiste, sereenste paleis dat je je kunt voorstellen. Bloemen, fonteinen, patios met de meest elegante mozaieken van kleurige tegeltjes. Het is niet bombastisch, het is niet truttig en het is er, ondanks de vele toeristen, rustig en prettig. De sultan of de kalief die hier woonde, was vast een wijs man.

Korte rokjes

Na Sevilla zien we de eerste andere 4wheeldrives op de weg. Er wordt getoeterd, gegroet. We zijn nu heel dicht bij Tarifa waar de boot naar Marokko vertrekt. Er staan al Arabische tekens op de borden.
“Gaan jullie naar Afrika?” vragen de overwinteraars bezorgd. “En dat met kleine kinderen?”
“Pas maar op,” zeggen ze. En: “Jullie zijn maar dapper.”
“Ze rijden daar alleen maar in gepantserde autos met tralies voor de ramen,” weet een ander. Voor hun mobilehomes is dit het einde van de wereld.
Ilco moet lachen, maar ik voel mijn hart stiekem harder bonzen. Een nieuw werelddeel opent zich, met landen waarvan ik de taal ineens niet meer spreek en culturen die ik amper ken… nu gaat het echt beginnen.
“En het Alhambra dan?” vraagt Ilco. Maar de wijze sultan heeft voor mij nog even niks te maken met Tanger in 2007. Want dat is: geen korte rokjes meer, lappen over mijn hoofd, gehussel op de souks. Toch?
Dus trouwe lezers van dit weblog, fasten your seatbelts.
Adios en dag Europa, tot over een jaar.

PS Chaia: “Jeetje mama, wat kan jij je aanstellen!”

Categorieën
Afrikareis

Vent violent

(Aan de voet van de Sierra Nevada bij Granada, km 4035)

“Toto, ik heb het gevoel dat we niet meer in Kansas zijn.”
Deze legendarische woorden spreekt het meisje Dorothy, hoofdpersoon van het beroemde boek De tovenaar van Oz, pal nadat haar huis met haarzelf en haar hondje erin door een orkaan is weggevaagd en weer neergezet in het toverland Oz.
Ik moest hier gisternacht aan denken toen we met zijn allen in de auto lagen en er zo’n vreselijke storm raasde dat ik er niet van kon slapen. Die wind is er eigenlijk al de hele tijd. In Frankrijk stonden borden langs de weg met VENT VIOLENT, in Spanje werd dat in het Catalaans VENT FORT. Het is niet fijn bij het rijden en je wordt er moe van. Maar vannacht is het echt uitzonderlijk. Poniente noemen ze deze storm, die komt uit Afrika. Hij vernielt de sinaasappeloogst en teistert de overwinteraars (dikke Nederlanders en Duitsers, nu gevangen in hun mobilhomes).
Een soort orkaan slaat tegen de Landrover, die schommelt als een schip op open zee. Niet eerder was de door Dunya verzonnen naam Zeerover toepasselijker. Ilco en ik slapen in het ruim (de laadbak), boven ons liggen de meisjes in de daktent, onze kajuit, en de zeilen klapperen alsof ze zo zullen gaan scheuren. Elke windstoot hoor je al van verre aanrollen. Het geraas overtreft nog dat van de woestkolkende zee op vijftig meter afstand.
Naast mij slaapt Ilco. Waakzaam, maar toch. Boven ons weet ik Bloem al net zo diep in slaap, alsof er niks aan de hand is. Chaia is wakker, net als ik. En Dunya, vraag ik me af tussen de windstoten door, wat doet Dunya op zo’n moment?

Dunya de Kleinste

Ik had het kunnen weten. Er is niemand zo stoer en onafhankelijk als onze Dunya. Vanaf dag een is zij een reiziger. Vrolijk, ondernemend, avontuurlijk. ‘En hoe heet jij?’ vroeg een Nederlandse dame een keer. Dunya keek haar verbaasd aan, wie kent haar nou niet? ‘Ik ben Dunya De Kleinste,’ zei ze ernstig. Dus zo heet ze nu, Dunya de Kleinste. Maar klein of niet, Dunya durft alles. Ze praat met iedereen, maakt niet uit in welke taal, en maakt voortdurend plannetjes (‘Papa, ik had bedacht dat we nu het beste naar het zwembad konden gaan’) en grapjes (‘Bloem, je hebt poep aan je billen.’). Ze zwemt in de koudste zee, slaapt dan weer in een tent, dan weer bij haar zussen in een hotelbed en dan weer in haar uppie, eet bij voorkeur inktvis of garnalen. En ze is blij, danst door de dag (en roept dan bijvoorbeeld heel hard ‘Geluk dat jij er bent’).

Knorretje

Dus dit gaat vast gebeuren. Als er zometeen een windstoot komt die de auto optilt en meeneemt, helemaal naar Afrika, dan slapen Ilco en Bloem rustig door. Chaia en ik houden onze ogen en oren stijf dicht. En Dunya…. Die komt waarschijnlijk, zodra we zijn geland rustig naar beneden geklommen vanuit de daktent, haar favoriete knuffel met zich meeslepend. Ze zal nieuwsgierig om zich heen kijken naar de palmbomen, de woestijn, de kamelen of de moskee…en dan zal ze zeggen “Knorretje, ik denk dat we niet meer in Durgerdam zijn.”

Categorieën
Afrikareis

Koude neus

‘Changing place, changing time, changing thoughts, changing future’
(gelezen op de muur van het Peggy Guggenheim Museum)

Een tijdschrift wil een interview. En wel nu. Ze hebben ons in één week zes mailtjes gestuurd, ze hebben gebeld via de satelliettelefoon en ze hebben contact gezocht met allebei mijn uitgevers. ‘ We kunnen jullie niet bereiken’ verzuchten ze.
Inderdaad. Onze mails checken we misschien één keer per week en de telefoon staat bijna altijd uit. Circusmensen zijn we, nu eens hier, dan weer  daar, steeds dieper Spanje in, waar  de nachten nog behoorlijk koud zijn. Zo zit ik nu in een winterjas met een koude neus voor de tent te schrijven – wel met uitzicht op zee trouwens. Want zo rijden we nu: met links de zee en voor ons uit de zon.

Ook met de tijd is iets aan de hand. We passen niet in het strakke schema van de Spanjaarden die lunchen van twee tot vijf en ’s avonds pas om half tien gaan dineren. Regelmatig staan we voor de dichte deur van en supermarktje (o ja, siesta) of komen we vrolijk een restaurant binnen waar net iedereen weggaat. Dat gaat allemaal heel soepel. Brood en worst is er altijd nog wel. En wijn natuurlijk.

Kunst

We zijn niet helemaal van de wereld, overigens. Zo overladen wij onze dochters en onszelf, bijna per ongeluk, met kunst. In Figueras belanden wij in het Dali Museum waar het dak volstaat met gouden eieren en reusachtige Galas ons van alle kanten aanstaren, soms met borsten als trompel’oeils. Het Miro Museum vinden we allemaal mooi. En van het Guggenheim Museum herinneren de meisjes zich nog levendig ‘die man met die enorme piemel’ die zo vrolijk naar het Canal Grande wijst.

Het tijdschrift laat ons weten dat de fotografe eigenlijk alleen kan komen op 13 of 14 maart. En waar we dan zijn. Ik vouw snel de kaart van Spanje open. Valencia, gok ik spontaan. Of Sevilla. Of misschien Granada? En wanneer is het eigenlijk 14 maart?
Data en deadlines en lijstjes en planningen… daar waren we ooit heel goed in!

Categorieën
Afrikareis

Over de bergen

Vinazza

De bloesem in de amandelboom,
Het leven lijkt een droom…
De prachtige bergen.
Daarbij zijn we klein als dwergen.
Het prachtige bos,waar je hutten kan bouwen.
En waar je de poezen van Diana hoort mauwen.
Baldo kwam s ochtends op bezoek
En hij lachte van hoek tot hoek
Het is een echt gouden huis
Ja, hier voel ik me thuis.
Elke dag bloemen plukken,
Ze staan laag dus moet je bukken.
Het mooie riviertje,
We maakte een kaart op een papiertje,
De lieve meid en de vrolijke man,
Nou die bakken er iets van.
De bloesem in de amandelboom
Het leven lijkt een droom…………………………

Chaia

Mimosa

Na een paar dagen in de lente van Ligurie laten we fijne oorden als Monaco, Nice en Saint Tropez links liggen; wij gaan door, naar Spanje.

Categorieën
Afrikareis

Weer tijd om te dromen

Het carnaval is voorbij, de confetti waait het water in en de stad is weer rustig geworden.
Ook wij vertekken. We hebben in twee weken alle soorten inktvis klaargemaakt (de een gefrituurd, de ander in de pasta, de kleintjes in de soep) en de beste ijssalon gevonden (Il Doge, in de studentenwijk). Ik heb een capuccino gedronken in Florian alsof ik een hele beroemde -en ook hele rijke- schrijfster was (en dat dan Peter Jackson binnenkwam en ik had één uur om hem te overtuigen dat hij Het Heksenhotel moest verfilmen… of JK Rowling die net bezig was met het slot van Harry Potter… of anders wel George Clooney). Zo werd ik veertig.
En we hebben veel geslapen. De maanden voor vertrek waren enorm hectisch. De laatste weken nam er elke dag wel ergens iemand afscheid (van de dansles, de circusles, de school…). We sliepen te kort en te weinig. Hier in Venetië hadden we eindelijk weer tijd om te dromen.

De droom van Bloem

Ik liep over een marktplein met de zon in mijn hand. Die was enorm. Ik riep zachtjes: ‘Zon te koop’ en iedereen wilde hem hebben. Toen ik iemand de zon wilde geven, rolde hij weg door de regen. Dat vonden we niet zo erg.
De volgende ochtend kwam ik terug en toen was de zon er weer, hij was de hele wereld omgerold en hij was een stukje heter geworden. Ik verkocht de zon aan de man, die hem in de lucht gooide. De zon steeg op. En het werd mooi weer.

De droom van Chaia

Iedereen die wij kenden ging mee in de Landrover – wel meer dan honderd mensen. En het regende luiers en telefoonsnoeren en oorbelachterkantjes. Lola en ik zaten naast elkaar.
In Duitsland waren overal bloemen en mama zat uitgeput onderuit met een strohoed op van de zon de genieten. Karlijn zei: ‘Zullen we die bloemen maar opeten?’ Iedereen begon met grote happen van de bloemen te eten.
Net toen ik ook een hap wilde nemen, werd ik wakker.

Nu gaan we de auto ophalen, die al die tijd op een verre parkeerplek heeft staan wachten. Marco Polo vertrok vanuit Venetië naar het oosten; onze reis gaat westwaarts.

Categorieën
Afrikareis

Carnaval in Venetië

In een klein steegje snellen ons twee theaterpersonages voorbij. Hij, een snaveldokter, is helemaal in het zwart met een wit masker voor. Zij draagt een lange fin de siecle jurk, compleet met pruik en handschoenen en is ook al gemaskerd. Hun hakken klepperen over de haveloze straatjes, hun mantels bollen op als ze vlug om een hoek verdwijnen. Een deur van een huis zwaait open, er is een portier in glanzend livrei, een glimp van weer een ander masker… en als wij dichterbij komen, niks meer. Een donkere steeg, hondenpoep, de ene deur nog vervelozer dan de andere – welke was het nou?

Fellini

Carnaval in Venetië is met z’n allen spelen dat je speelt dat je in een film speelt. Misschien is het Eyes Wide Shut van Stanley Kubrick en ben je zometeen te gast op het macabere bal masqué in een of ander palazzo. Misschien is het iets van Fellini; we zijn nog geen kwartier gearriveerd of er fietst ons een dwerg voorbij in een fluwelen pak, spierwit geschminkt. En overal zijn oudere Italiaanse dames in bontjas, allemaal eender achter hun masker van papier mache met hoge veren. In tegenstelling tot ons Nederlandse carnaval, waar het erom gaat zo snel mogelijk zoveel mogelijk remmen los te gooien, draait het hier om beheersing, om statigheid. Praten gaat niet achter zo’n masker, een lach blijft verborgen. Men paradeert, knikt minzaam naar de fotografen. Het maakt niet uit of je mooi of misschien juist heel lelijk bent, in zo’n schitterende commedia dell’ arte-uitdossing ben je een levend kunstwerk.
Je ziet ze echt overal: in gondels, wachtend op de bus, hangend tegen pilaren of op een of ander bankje. Maar natuurlijk het meest op het San Marco plein, Veneties chique centrum, dat flonkert van alle Fabiolas (en van alle zeer professioneel ogende fotografen die in aantal de gekostumeerden misschien wel evenaren). De duiven zwermen wanhopig door de lucht; voor hen is er deze dagen op het plein gewoon geen plaats.

Pinguïns

Natuurlijk zijn er ook hier domme toeristen die het niet begrepen hebben. Ze dragen grote oranje pruiken of mutsen die nog het meest doen denken aan Pardijntje van de Efteling. Maar ze zijn in de minderheid en over het algemeen gaat het wonderbaarlijk goed met het collectieve carnavalsbewustzijn. Zelfs twintig pinguïns die ons, ernstig snaterend, passeren, blijven binnen de grenzen van de goede smaak.
“Mooie mensen,” noemt onze Dunya van drie het en ze kijkt haar ogen uit. Totdat ook dat weer gewoon wordt. Groot is haar vreugde als ze in een verlaten hoekje van het San Marco Plein een troepje vergeten duiven vindt. Ze rent opgetogen achter ze aan zoals elk kind in elke stad zou doen en ik moet nu ook rennen om haar niet uit het oog te verliezen. Terwijl ik tussen alle mensen door speur naar haar felgekleurde jasje (misschien is ze een of ander steegje in geschoten?) bekruipt me opeens het onaangename gevoel dat ook deze scène al een keer gefilmd is- maar dan in een film waarin ik helemaal niet terecht wil komen….