Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Een vleugellamme engel

Ik heb een engel gezien en ik ben er nog steeds een beetje blij van.

Het was in een kerk, zoals het hoort, en het was tijdens de lintjesregen in Amsterdam.

Zegen

Ik was daar omdat mijn ex onderscheiden werd en dat was leuk en verdiend en ook raar – zoals dat is als je ex onderscheiden wordt.
Voor de dochters vond ik het bijzonder leerzaam om daar aanwezig te zijn en te zien hoeveel mensen in hun stad liefdevolle dingen doen voor anderen. Het blijft natuurlijk wel Amsterdam dus er waren riddermedailles voor tatoeëerders, hoeren en gay strijders. Maar ook mensen die hun hele leven hadden gewijd aan het uit de taboesfeer halen van onbekende ziektes of koken voor daklozen. En dat die mensen dan ook nog in hun vrije tijd (welke vrije tijd?) vier pleegdochters opvoeden en dat die pleegdochters dan ‘alles aan hen te danken hebben’.
Wij gewone stervelingen in de zaal waren diep onder de indruk en het regende daar dan ook vooral zegen en zachtheid. Voor zoveel kracht en positiviteit was zelfs de ellende van de World Press Photo die in die kerk eigenlijk geëxposeerd werd, even aan de kant geschoven en verbleekt.

Erudiet

En dat kwam dus ook door die ene man. Onze burgemeester. Er stond daar een ziek iemand, dat zag je wel, de ziekte had zelfs op dit moment zijn arm gebroken dus hij kon de lintjes niet eens zelf opspelden. Maar dat weerhield hem er niet van om gloedvolle persoonlijke verhalen te houden tegen al die mensen daar. Je zag dat hij er zo van genoot om al die Amsterdammers in het zonnetje te zetten, letterlijk liet hij ze schijnen. En dat op een manier die grappig genoeg ook nog bescheiden was, en erudiet.
Ach Eberhard, ga toch niet dood. Met jou als burgemeester slapen we allemaal zoveel zachter.

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Nachtangst

Middenin de nacht klinkt ineens agressief geschreeuw op straat. ‘Nu!’ brult iemand. ‘Nu!’ Er is een keiharde knal en brekend glas. Een steen door de ruit van de juwelier, een bommetje in een auto?

Ik wil diep weg kruipen onder de dekens maar ook opstaan, kijken, de politie bellen. Intussen verplaatst het geschreeuw en geluid van dingen die in elkaar worden geramd zich, je hoort het nog wel maar je verstaat het niet meer.

Happy place

Ze maken de straat kapot, denk ik, de bomen en de planten, een spoor van vernieling. Al die lieve dappere winkeltjes, de restaurantjes, de huizen. Die oude geveltjes uit de achttiende eeuw, dat komt nooit meer goed. En dan krijg ik voor de zoveelste keer beelden in mijn hoofd van Aleppo en Damascus: de puinhopen die je op tv ziet, maar dan afgewisseld met hoe wij die steden zagen, nog helemaal niet lang geleden: vredig, welvarend, prachtig. Dat er dus maar een paar gekken nodig zijn om alles kapot te maken.
Mijn oudste dochters! Zijn die wel veilig binnen nu, moesten ze niet werken, uitgaan, laat nog over straat fietsen? Wat gebeurt er als ze dan zulke gekken tegenkomen? En de oudste gaat binnenkort weer op reis…
‘Mama,’ zei de middelste gisteren nog . ‘Wat is jouw happy place, de plek waar je het allerfijnste voelt?’ Ik zei dat dat mijn huisje was.
Maar huisjes zijn van bordkarton! Mijn happy place is nu veranderd: het is een hoekje waar ik rustig kan zitten met hele lange armen om mijn kinderen heen.

En natuurlijk gaat het voorbij en valt alles mee in het ochtendlicht. Maar even, heel even, voelde ik hoe een vluchtelingenmoeder zich moet voelen.

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Kijken

Anderhalf jaar geleden begon ik aan een nieuw boek. Ik dacht dat het al bijna klaar was maar daar dachten mijn meelezers anders over.  Dat kwam nogal als een klap. 

Maar het was een wijs team van vijf eerste lezers waaronder mijn twee oudste dochters. Toen ik weer overeind krabbelde, realiseerde ik me dat ze allemaal hetzelfde zeiden, maar dan anders. Iets met beter kijken naar de hoofdpersonen en wat hen drijft, niet teveel for granted nemen en oppassen met zijpaden.

Kantoor

Schrijven is precies dat: kijken. Achter de woorden, door de woorden. Waar niemand anders kijkt. En dat houdt niet op als de computer uit staat.
Ik werk nu af en toe op misschien wel het mooiste kantoor van Amsterdam en vrijdag merkte ik dat ik het voor het eerst gewoon begon te vinden. Niet meer dat opgewonden gevoel over het magische ding aan mijn sleutelbos waarmee ik overal kan komen waar het voor gewone mensen verboden is. Niet meer niks horen van de vergadering om je heen omdat je alleen maar naar buiten zit te kijken, waar de stad zo prachtig aan je voeten ligt.
Ineens was het business as usual. Hard doorwerken met veel deadlines, om koppijn van te krijgen.
Buiten was iets aan de hand met volwassen mensen en hele grote vliegers. Een droevig gedoetje op een bouwterrein voor te weinig publiek, in een dreigend grauwe lucht die alle kleur opzoog. Terwijl ik zo zat te werken, gingen er steeds meer lelijke vliegers de lucht in.

Ineens sprong ik op. Ook al was ik nog niet klaar, ik kon geen minuut langer op kantoor blijven. Ik pakte mijn jas en trok hem aan terwijl ik door het raam staarde. ‘Kijk,’ zei ik tegen de ploeterende collega’s om me heen. ‘Kijk nou.’ Het leek inmiddels alsof er reusachtige spermatozoïden door de lucht schoten.
Maar niemand keek.

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Je hart

Dat je moet huilen van een stom liedje in de supermarkt.
Zomaar middenin de Appie boven het fruit.

‘Lusteloos, alsof je hart je alleen laat en even wegloopt met al die mooie gedachtes.’  Beter dan dat meisje uit de klas waar ik schoolschrijver ben, kan ik verdriet niet omschrijven. Het ligt op de loer deze dagen, nog steeds, een stom liedje kan al de trigger zijn.

Zeepbel

Een andere school, vorige week, ergens diep in de provincie. Een schattig dorpje en alle kinderen zaten op dezelfde school die lag aan het dorpsplein. Zo’n dorp als een grote veilige zeepbel, waarbinnen iedereen elkaar kent en alles al tig jaar op dezelfde manier gaat. Dezelfde dorpskroeg, supermarktje, kledingwinkels, bakker.
Toen ik door de gangen van de school liep, viel me het pas op dat er iets vreemds aan de hand was. Die school keek vanuit alle ramen uit op het plaatselijke kerkhof. Geen speelplaats, glijbaan of zandbak, maar hardcore grafzerken als uitzicht voor die kinderen. En heel dichtbij ook nog.
Dat kon dus gewoon daar in dat dorp, leven en dood pal naast elkaar, een einde en een begin. Eerst vond ik het een luguber decor voor een horrorfilm  maar dat vonden die kinderen helemaal niet en toen was het ook eigenlijk wel mooi, die twee werelden tegelijk.

Zoiets overkwam me dus ook in de Albert Heijn. Dat je hart even wegloopt. En ook weer terugkomt omdat je ziet: hé, er zijn weer verse aardbeien, het wordt zomer. 

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

De ratten van de lucht

Wakker worden met een koerende duif, het kan gewoon in de Haarlemmerstraat.

En dat die duif dan op je binnenplaatsje komt zitten, als een of andere boodschapper.

Mijn lieve duiven van Amsterdam

Dat Kruimel Leeuwenhart niet alleen was, dat vertelde hem de witte duif in het raamkozijn. Mijn duif zegt dat ook, dat ik niet bang moet zijn om alleen in huis te zijn, ook al is het Pasen. Ook al zijn er voor het eerst sinds bijna twintig jaar geen paaseitjes te verstoppen, geen stressvolle paasbrunches te verzorgen. Lekker rustig. Toch?
Ik fietste vorige week over de Herengracht en op de hoek met de Spiegelstraat, dacht ik: regent het ineens zo hard? Ik greep naar mijn hoofd maar het was dus een goed gemikte enorme klodder duivenpoep. De spetters zaten zelfs op mijn wangen. Ik veegde het af met belastingaangiften die ik toevallig in mijn tas had zitten. Ik was namelijk op weg naar de Johannes Passion, zo kon ik niet verschijnen.
Mijn lieve duiven van Amsterdam. ‘Het is een teken,’ zei ik tegen de dochter die bij het Concertgebouw stond te wachten. ‘Zal ik nou heel veel geluk krijgen, denk je?’
Voor de zekerheid deed mijn dochter een stap naar achteren, terwijl ze walgend mijn haar inspecteerde (ik vond zelfs een dag later na het wassen nog stukjes grijze poep). Ze haalde haar schouders op. ‘Pas maar op,’  zei zij, de biologiefan die alles weet van dieren. ‘Duiven zijn heel smerig, ze zijn de ratten van de lucht.’

Ik wilde dat er niet overal twee kanten aan zaten!

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Paasgedachtes

Ik droomde dat ik in een theater stond te wachten in een lange rij voor het podium. Die rij bestond uit gescheiden vrouwen en een voor een stapten ze het podium op om hun eigen lied te zingen.

Mijn lied was melodisch en rustig, ik zong het met een lage stem.

Pippi

Vrouwen die niet meer of even niet of net nog niet zonder man in het leven staan, wat zijn het er veel! Of is dat net zoiets als alle dikke buiken die je ziet als je zwanger bent of wilt worden?
Toen ik op was gestaan en nog over mijn droom aan het nadenken was (want die was dus echt, ik verzin dit niet) en voor de zoveelste keer als Pippi Langkous twee verschillende sokken aantrok, realiseerde ik me dat er waarschijnlijk aan de overkant van het IJ in een of ander sokkenmandje diverse wederhelften zijn blijven liggen: de stippensok, de sok met het zilveren randje, die twee andere glittersokken (een donker, een licht).
Eenzame sokken zijn altijd een beetje verdrietig maar deze sokken blijven dus vanaf nu voor altijd gescheiden.

Sex Machine

Ook mijn schoonmoedertje is gescheiden, in haar geval heeft de dood van haar man er na meer dan een halve eeuw een eind aan gemaakt. En komt er ook niemand anders meer. Haar pijn is enorm.
Daarom was het extra ontroerend om haar laatst op een familiefeest te zien dansen. Op de discovloer, op het lied Sex Machine. Als haar man nog leefde had ze dit nooit gedaan. Hij zou zich hebben geërgerd aan het lawaai en zich hebben teruggetrokken in een stil hoekje. En zij was naast hem blijven zitten, zoals ze dat altijd deden. Ze danste niet op dit soort muziek, en zeker niet zo ongeremd.
Na twee liedjes zakte mijn schoonmoeder door haar hoeven, toen moesten we haar terugbrengen naar haar stoel.
Maar ik had het wel gezien!

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Het wisseljurkje

‘Een vrouw kan nooit genoeg kleine zwarte jurkjes hebben,’  zei ik. En ik rukte het uit het rek.

Het was op een markt en niet duur. Ik kocht het zonder te passen, hebberig, na een vluchtige blik. Niet te kort?

Verfbom

Eenmaal thuis trok ik het meteen aan over mijn broek, zo gretig als een vrouw met een nieuw jurkje kan zijn. Te kort ja, ietsje. Zou een onderjurkje helpen? Had ik wel een onderjurkje dat lang was eigenlijk?
En wat hing daar nou aan de zoom?
Het was zo’n antidiefstalding. Met de waarschuwing het niet zelf los te halen want verfbom.
Ik trok het snel weer uit.
‘Leuk jurkje,’  zei de dochter van achttien die binnenkwam en het zag hangen over een stoel. ‘Wel kort voor jou. Heb je het gestolen?’
De tweede kledingwinkel in de straat waar ik een beetje besmuikt naar binnen stapte had iets om dat plastic ding te verwijderen. Het is een magneet, weet ik nu.
Ik kwam weer thuis en legde het maagdelijke jurkje op het lege bed van de dochter van achttien. Misschien konden we het delen?

Spijkerbroekbenen

‘Mam,’  zei de dochter van dertien de volgende dag uit school. ‘Ik heb een probleem. Het is echt heel erg. Er is een schoolfeest en mijn zakgeld is op. Ja, dat van april. En nu heb ik geen jurk om aan te trekken.’
Ik knikte.
Ze is me bijna voorbij gegroeid, die jongste, elke week wil ze het checken met zo’n streepje op de muur. Haar benen zijn al langer, prachtig gespierd door het voetbal. En door de jeugd natuurlijk. Als ze met haar vriendinnen op de bank hangt, zie je voornamelijk ellenlange spijkerbroekbenen.
Het jurkje zat haar als gegoten.

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Het beste bal

Dubbel Cinderella. Niet heel veel mensen -denk ik- mogen naar het boekenbal én naar het filmbal.

Naar het filmbal in EYE kon ik natuurlijk doordat ik er nu een klusje doe: de communicatie voor het filmprogramma Cinema Erotica.

Prins

Het boekenbal was meer een show met acts en filmpjes en zelfs een presentator. Het filmbal dreef op een simpeler concept: goede deejay, goede band, rauwe hammen en mooie kazen – en dresscode rood. En dat dan in de glazen ruimte van EYE, een soort reusachtige schuin aflopende balzaal.
Er waren zoveel mensen! En vooral zoveel mensen die ik heel vaag kende. Misschien omdat ik vroeger ooit met ze gewerkt heb. Maar vooral omdat ze eigenlijk beroemd zijn, vrees ik. Net als dat ik laatst Sophie Hilbrand tegenkwam in de Appie: voor je het weet heb je ineens ‘Hé hallo’ gezegd op zo’n blij verraste toon. Maar nu kreeg ik een gin tonic van de echte René Mioch.
Gelukkig was Jan er ook, de horrorprins van het bal, dus ik bleef niet helemaal onzichtbaar. We gingen zelfs in de ballenbak voor gevorderden: een ruimte helemaal vol met duizenden rode ballonnen. Helemaal bovenin EYE en met een glazen wand waardoor je al die blije mensen door het rood zag duiken. Het had iets engs en claustrofobisch bij het begin, maar daarna was het louterend en licht, nog nooit door zoveel ballonnen heen gehuppeld.

Dans

Later dansten we nog voor het eerst samen, met door die gigaramen van EYE zicht op het IJ en alle lichtjes van de stad. Het zag er vanaf het water vast ook goed uit en in mijn hoofd suisden de woorden uit een eerdere mail van Mylou: ‘… en dat je nu het leven leidt wat je zolang hebt moeten missen daar onder de Spaanse zon. Onder onverwachte en heftige omstandigheden, dat dan weer wel, maar het is al met al één grote aaneenschakeling van films, premières, etentjes, borrels, en feestjes met dresscode rood…’

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

In mijn spookstraat

Het is dus ook gebeurd met De Vreede.

Ik was er al bang voor toen het leuke gezin weg ging. Toen ik de schildersinvasie zag. En ik wist het zeker toen de vrachtauto van 123wonen.nl voorreed: witte gordijnen, witte kleden, acht witte vazen en tien identieke witte lampen. En als wild accessoire: twee zilveren poefs.

Toeristenkots

Het beeldschone huis naast mij overkwam het ook. Vanuit mijn rommelige platje kijk ik op prachtig betegelde terrassen voorzien van fraai meubilair. Er zit nooit iemand.
Expatwoningen zijn het. Dode huizen. Net zoals de nog steeds welig tierende Air B&B’s. Het geluid dat bij de langzaam stervende straat hoort, is dat van de rolkoffer, dag en nacht. The sound of silence.
Mijn lieve bakkersvrouwtje. Simone van de kledingwinkel. De zelfsmedende juwelier. Het Surinaamse glitterjurkjeswinkeltje. The Movies. Het winkeltje met antieke baden op pootjes van mijn studiegenote Alicia, tegenover de chagrijnige man waar je echte zeefdrukken kunt kopen van Nederlandse kunstenaars. Ze zijn er allemaal nog, maar ook van hen hoor ik dat de huren met kracht worden opgedreven. Totdat zij straks ook het veld moeten ruimen voor een of ander concept. Het cultvideowinkeltje is al weg, net als de leuke vintage kledingboetiek schuin tegenover me. En al heb ik niks tegen coffeeshops – mijn vrienden van De Dampkring en Popeye werken keihard om de straat gezellig te houden en alle toeristenkots op te ruimen – waarom in Godsnaam zoveel? Ook daar komen de echte Amsterdammers amper.
Do you remember the good old days before the ghost town?
We danced and sang, and the music played in the boomtown.

Hé rijke Amsterdamse huizeneigenaren!

Willen jullie echt de vampiers van een zombiestraat worden?
Neem jullie verantwoordelijkheid en verhuur die huizen aan mensen die er dolblij mee zijn en er alle liefde van de wereld in stoppen. Alsjeblieft GEEF in plaats van alleen maar te nemen.

Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Achterhuis

Dingen die ik niet kan: in mijn eentje in de zon zitten.

En dan te bedenken dat ik jarenlang in het meest paradijselijke stukje zon ter wereld woonde: aan een zwoele patio in Zuid Spanje.

Stille zon

Olijfvelden, vijgenbomen, een tintelend zwembad, een paar zwerfkatjes aan je voeten. Je kon op onze berg in Montefrio zitten als een godin in Frankrijk – maar ik deed het nooit. Tuurlijk, dan waren ’s ochtends de kids vertrokken naar school en dan pakte ik vaak genoeg een kopje koffie en toog naar buiten. Om daar… ja wat eigenlijk? Als Ilco er was of een toevallig overgevlogen vriendin was het reuze gezellig. Maar zo alleen in de zon snapte ik het niet. Ik zat er dan een tijdje naar het onbeweeglijke uitzicht te staren, dronk die koffie op en sprong dan maar snel weer overeind. Naar binnen, naar het veilige scherm van mijn computer. Of naar het dorp voor boodschappen, dat duurde altijd heel lang. Nieuwe boeken om te lezen waren schaars maar zelfs als ik er eentje had, las ik toch liever binnen. Buiten was de hemel zo wijd, de stilte zo overal. Zelfs de zon was een stille zon.
Dat droomterras heb ik niet meer. In plaats daarvan een typisch Amsterdams platje waar lieve vriendin Nancy net een winterjasmijn voor me heeft geplant in een zelfgetimmerde bak tegen de half gepleisterde muur. Een plastic bankje staat er, en ’s ochtends is er even zon. Je hoort altijd wel geluid: flarden van gesprekken door openstaande ramen bij de buren, sirenes heel ver weg, iemand boort iets. Geuren zijn er ook: er wordt een ei gebakken, groentesoep, sigaretjes, een vleug van ouwe vuilniszak.

Genoeg

De afgelopen week ben ik als ik tijd had steeds even op dat platje gaan zitten. Tussen het werken door. Soms met koffie, soms met een boek, soms met helemaal niks. En dat ging verrassend goed.
Misschien omdat het dus nooit stil is daar bij al die Amsterdamse achterhuizen en omdat je er het einde van de hemelkoepel niet ziet. Of – en ik hoop dat dit het is – omdat ik genoeg heb aan mezelf. Kinderen, vrienden, werk, mijn leven is best vol. Maar er is ruimte over ineens, lijkt wel.
Zodat ik dus af en toe zomaar op dat plastic bankje kan zitten op dat kleine onooglijke platje. En verder helemaal niets.