Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Spiegelwereld

Onder water is alles makkelijk. Zo traag en gedempt met allemaal kleuren in het blauw en heel veel meer sterren op de grond dan in de lucht erboven.

Een week lang duiken op een duikeiland. Elke dag denk ik: vandaag ga ik het hele eiland rondlopen, of dwars door het tropische bos in het midden. En elke dag kom ik niet verder dan de zee en de weelderige bougainvilla-tuin van het vriendelijke hotelletje waar het water uit de douche ook al zout is.
Bloem en Chaia zitten hard te studeren want zij halen deze week hun duikdiploma, heel stoer. Ilco duikt naar een scheepswrak op veertig meter diepte, ook al zo stoer, maar ik doe niks. Ja, heen en weer lopen tussen die zee en die tuin. En kijken naar de vissen die allemaal namen van een ander dier hebben: frogfish, papegaaivis, schorpioenvis, zebravis. Onder water is een spiegelwereld zonder haast waar de sterren blauw en oranje zijn.

Schwab

Alleen mijn dromen kan ik niet stopzetten. De ene nacht zwerf ik met mijn moeder tussen de verhuisdozen van haar leven, koortsachtig zoekend naar de ingang van haar nieuwe kamertje in het tehuis. De volgende dag zit ik met de engste recensent van Nederland in een restaurant en voer hem mijn nieuwe boek, hapje voor hapje (het lijkt een beetje op een toneel stuk van Werner Schwab).
Wacht nou nog even, zeg tegen mijn dromen, ik ben nu nog hier. Maar ik merk hoe de volgende week in mijn agenda alweer volloopt met dingen die ik moet doen en zeker niet vergeten. Het wordt nog zwaar om afscheid te nemen als mijn familie teruggaat naar Spanje en ik doorvlieg naar mijn moeder, eindelijk. Er is daar in Amsterdam een huis op te ruimen (‘Voor jou hebben we de berging overgelaten,’  mailt mijn zus monter. Ik kom er niet helemaal achter of dat een gunst is of een straf. ) En er ligt een drukpoef klaar bij de uitgever om nog een allerlaatste keer heel goed naar te kijken. ‘Neem cadeautjes mee voor Dunya’s verjaardag en slingers van de Hema,’  instrueren haar zussen, ‘en Nederlandse tandpasta en kaas.’  Ik schrijf alles op en loop dan snel weer naar de zee. Nu nog niet!

Ontduiken

Terwijl ik met Dunya al snorkelend op zoek ga naar de zeldzame frogfish denk ik: ik ontduik het leven, of in ieder geval de harde kantjes ervan. Is dat niet stiekem waarom ik eigenlijk altijd door wil blijven reizen? Na Indonesie door naar de Filippijnen en dan misschien wel naar India of China – daar heb ik ineens enorm veel zin in. Overal komen we reizende families tegen, eentje reist al twaalf jaar. ‘Maar dan wel weer met een Landrover,’  zegt Ilco. Ook goed.
Indonesie heb ik inmiddels redelijk goed leren kennen. Van de zingende hippies met hun gitaren en de schildpadonderzoekers op Sumatra tot de orangoetangs in de jungle en de doden in Toraya. En waarover ik niet schreef: Hadewych de paardenfluisteraar in  Java, het laatste geheime strand van Bali en het allerlekkerste eten van de stalletjes langs elke drukke straat. Wat zal ik dat eten missen in Spanje, waar je zelfs geen sambal kunt kopen. Misschien moeten we nog gauw een fles kopen en meenemen in het vliegtuig? Hoe doe ik het trouwens met kleren? Al mijn jurkjes zijn zout en zomers, hoe is het weer in Nederland nu? En wat te doen met mijn haar, zo dood en zo rood…?
‘Kijk mama, daar is ie, de frogfish!’ roept Dunya.
Nee, nu hoeven ze nog heel even niet, al die regeldingen. Want daar is de frogfish en hij is niet groen en ook niet bruin. Hij is knalgeel en hij lijkt op een stuk krupuk.

Alle foto’s  (deze en nog veel meer) van Ilco staan hier:
http://www.flickr.com/photos/12966304@N00/sets/72157631279713812/

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Second paradise

Een aanval op al je zintuigen tegelijk. Zo noemde iemand het en dat is behoorlijk goed getroffen. Dit is absoluut een van mijn meest heftige reiservaringen. Ooit.

Toraja. Zo heet het volk en het gebied in het midden van Sulawesi. Glooiende rijstvelden tussen de varens, de palmbomen en het wuivend bamboe, steile rotsen, tintelende riviertjes en overal prachtig bewerkte houten huisjes met gigantische sierdaken in de vorm van buffelhoorns. En graven. Want de Toraja zijn trots op de dood. De overledenen worden niet weggestopt onder de grond maar gebalsemd en bijgezet in mooie huizen, in grotten, en in uitgehakte gaten in rotsen die er met al die raampjes uitzien als flats. Dodenflats. De hele familie gezellig bij elkaar. Ook de baby’s, die honderd jaar geleden nog door hun moeders in een enorme magische boom werden gelegd. Je ziet nog steeds de gaten, die bedekt zijn met palmbladeren.
Nu ben ik zelf behoorlijk bang voor de dood dus het leek me een goed soort uitdaging om hier te komen. De dood die bij het leven hoort, die misschien juist heel mooi is. Me onder te dompelen in die ervaring zal me misschien wel verzoenen met mijn grootste angsten. Een transformatie in Toraja!

Romeo en Julia

En ja, de dood heb ik gezien. Bijvoorbeeld in de begrafenisgrotten waar je je kruipend een weg moet banen langs botten en lijken die letterlijk hun kist komen uitrollen. ‘Kijk, die heeft nog een mutsje op,’  griezelen mijn dochters. ‘En die daar heeft als offer een enorme berg sigaretten meegekregen. Goede antirook-reclame.’
Er liggen zelfs een tot stof vergane Romeo en Julia.: twee geliefden die zelfmoord heben gepleegd omdat hun liefde verdoemd was (ze waren neef en nicht). Hun schedels liggen nu dicht tegen elkaar aan, omgeven door verlepte bloemen.

Magie

Maar de grote schok komt als we een echte begrafenis bezoeken. De vrouw die is overleden was rijk en geliefd, dus uit het hele land zijn er verre verwanten voor haar overgekomen. Duizenden mensen in een speciaal hiervoor opgericht begrafenisdorp. Nadat de vrouw eerst een jaar (!) bij haar familie thuis heeft gelegen, is nu het grote afscheid voordat ze in het familiegraf wordt bijgeplaatst.
We worden warm ontvangen in een van de huisjes waar zoete koffie en speciaal traditioneel eten is en hebben het enorm naar ons zin. Vanuit een soort terras bekijken we de enorme stroom mensen die langstrekt op weg naar de dode. Schitterende traditionele jurken en pakken, bedekt met lovertjes. Vrouwen opgemaakt als geishas. Een soort springende nar met een schild die hooggeplaatste gasten naar de familie leidt. Er wordt muziek gemaakt en gedanst. Hypnotiserend en meeslepend. Mannen die hummend in een kring staan en heen en weer wiegen, urenlang. Vrouwen die bezeten met stokken op een trog slaan in een opzwepend ritme. Steeds gebeurt er weer iets nieuws en bijzonders – en allemaal tegelijk.
‘Zie je hoe sterk onze mensen zijn?’  zegt de Toraja-jongen die ons rondleidt. ”Toen we aankwamen regende het maar nu zijn de wolken weggetoverd. Dat doen een paar oude mannen die alleen maar palmwijn drinken. Het is zware magie, maar zij kunnen het.’

Brokken vlees en ingewanden

Toch is het niet alleen maar mooi en betoverend. Het wassen beeld van de overleden dame is behoorlijk intimiderend, hoe ze daar op een verhoging naast haar kist over alles staat uit te kijken.
En er is het offeren. Als teken van respect voor de dode worden er honderden varkens meegesjouwd, stevig vastgebonden tussen twee stokken. Angstig krijsend gaan ze aan ons voorbij. En de buffels! De buffel is hier het allerhoogste statussymbool. Je rijkdom, je succes, zelfs hoeveel mensen er naar je begrafenis komen, alles wordt gemeten in buffels. Overal hoor je ze loeien.
En dan begint het slachten. Links en rechts, midden tussen het feestgewoel door vloeit ineens overal bloed. Neem dit letterlijk. ‘Een begrafenis zonder offers is als een bananenboom zonder bananen,’  zegt de Toraja jongen. ‘We werken zo hard om de buffels te krijgen, met bloed, zweet en tranen, dan is zo’n offer het ultieme teken van respect. Voor de dode en voor het dier zelf.’
Maar ach, onze arme dochters! ‘Ik vind het niet leuk om te zien, wel heel bijzonder,’ zei Chaia nog moedig toen al die beesten alleen nog maar vastgebonden waren. Nu de messen en branders eraan te pas komen en overal mensen voorbijlopen met enorme brokken vlees en ingewanden lopen ze alledrie te huilen. Chaia moet zelfs bijna overgeven.

Dijbeenbot

Onze aftocht van de begrafenis, in een walm van verbrand vlees en gillende varkens, lijkt bijna op een vlucht. ‘Als dit vannacht geen nachtmerries oplevert,’  zegt Ilco.
‘Ik dacht dat ik de dood hierna mooi en bijzonder zou vinden,’ zeg ik.
‘Een zooitje botten en verbrand vlees, meer is het niet,’  zegt Ilco, terwijl verderop alweer een dijbeenbot uit een rots priemt.
‘En waar gaat de ziel van de dode nu naartoe?’  vraag ik aan de Toraja jongen. Ik heb zo’n behoefte aan een geruststellend verhaal.
‘Naar second paradise,’  zegt hij. En dat dat een fijne plek is van waaruit alle doden liefdevol waken over hun familie.
‘En het eerste paradijs dan?’  vraag ik hoopvol. ‘Waar is dat dan?’
De jongen kijkt me stralend aan. Hij spreidt zijn armen wijd. ‘Hier,’  zegt hij, ‘Toraja life.’

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Koffie met een staartje

‘Het is je weer gelukt om in een vreemd land in het ziekenhuis te belanden,’ zegt Bloem tegen Chaia. Ikzelf zit in de nachtbus door Sulawesi nog na te hijgen van ons laatste avontuur.

Het gebeurde op Bali bij een koffieplantage. Daar heben ze een exquise delicatesse: luwak-koffie. De luwak – de civetkat- eet daar de koffiebesjes van de bomen en poept die ook weer uit, nog steeds lijkend op een boontje. Van die uitgepoepte bonen maken ze vervolgens extra pittige koffie. Raar, duur, maar best lekker, zeker na al die vieze oploskoffie in de rest van Indonesie.
Terwijl Ilco en ik die koffie drinken, gaat dierenvriend Chaia natuurlijk op de civetkatten af. Die liggen daar lief en poezerig te slapen en Chaia aait er eentje. Hap, zegt het lieve beestje en bijt in haar vingers.

Civetkatten eten geen vlees

Hondsdolheid. Rabies. Ik hoor het de dokter van het Tropencentrum nog zeggen: ‘Een beet van een wild dier in Azie is altijd gevaarlijk. We geven je kinderen drie preventie-prikken, maar als ze echt gebeten worden, bijvoorbeeld door een aap of een vleermuis, moet je zo snel mogelijk nog twee prikken halen.’
‘Maar civetkatten eten geen vlees,’  zegt iemand en dat klnkt op dat moment enorm eruststellend. Pas de volgende middag, als Chaia zegt ‘Mjn vnger doet pijn’  trekt de mist op in mijn hoofd. Hoezo eten civetkatten geen vlees? Weet ik dat wel zeker? Plus: is het niet eten van vlees wel een garantie dat ze geen rabies kunnen overbrengen? ‘Kunnen we nu nog naar een dokter?’  vraagt Bloem. En onmidddelijk springt een ander gruwelijk zinnetje van de tropendokter in mijn hoofd: ‘Als de rabies zich openbaart – en dat kan heel snel gaan – is het al te laat.’
‘We moeten naar het ziekenhuis. Nu!’  roep ik ineens midden onder de maaltijd. We zijn inmiddels in Makassar op Sulawesi en over twee uur vertrekt onze nachtbus diep de binnenlanden in. Daar zal in ieder geval geen goed ziekenhuis zijn.
Mijn man en kinderen kijken me verbaasd aan. Naar het ziekenhuis, nu? Maar de bus… de tickets zijn al gekocht, de bagage al daar gedumpt.
‘Nu,’  herhaal ik hysterisch. En dus springen we in de eerste beste riksja naar het eerste beste ziekenhuis. Met veel rumoer stormen we binnen, recht op de dokter af. De beet op Chaia’s hand wordt bekeken en de dokter vindt dat ze nog twee prikken moeten geven. ‘Alleen is het serum hiervoor erg moeilijk te krijgen. Het ziekenhuis zelf heeft het niet op voorraad.’

Vijfentwintig co-assistenten

Wat volgt is een idiote rit door de donkere stad op zoek naar het serum. ‘Ha, er gebeurt weer wat,’  roept Ilco op een gegeven moment zelfs uit.
En ja, we vinden het serum bij een verre apotheek en de geweldige dokter laat alle zieke mensen in de steek om meteen de prikken toe te dienen. Maar eerst moet ze nog even vijfentwintig co-assistenten en verplegers wegsturen die Chaia allemaal even interessant vinden en om haar bed heen drommen.
Buiten staan Ilco, Bloem en Dunya te wachten bij de ronkende taxi. ‘Dat wordt natuurlijk weer een weblog,’  zeggen ze, ‘we hebben de titel alvast voor je verzonnen…’

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Enjoy!

‘Ik wil zo graag origineel zijn,’  klaag ik tegen Ilco. ‘Dat kan niet,’  zegt hij beslist, ‘niet op Bali.’

De ligstoel van waaruit je de zon in de zee kunt zien ondergaan en welke cocktail je daarbij kunt drinken. Het mooiste tempeltje en vanuit welke hoek  je dat het best kunt fotograferen. De fijnste boedha-schilderijen en in welke gallerie je die kunt kopen. Ter plekke geplukte en gebrande koffie. Watervallen en hete bronnen. Dolfijnen. Ze zijn allemaal beschikbaar, bewegwijzerd, opgenomen in diverse combi-tours en alleen maar een klein beetje duur. De wegen in Bali zijn bezaaid met auto’s die in een lange rij van het ene mooie uitzichtpunt naar het volgende boetiekje van boedhistische pafernalia leiden. En aan het einde van de dag wacht een hard lachende boedha bij het gelijknamige hotel, waar (lezen wij allen in de Lonely Planet) het boek Eat Prey Love is geschreven.

Iets dat resort heet

Het dilemma van alle reizigers, vrees ik: je wilt alles meemaken en tegelijkertijd het gevoel hebben dat je Columbus zelf bent. Je wilt verrast worden – of in ieder geval bevestigd in je hooggespannen verwachtingen. Want dit is Bali, de naam alleen al klinkt magisch. ENJOY. Het woord ligt iedereen op de lippen bestorven. ‘Enjoy your reading’  zegt de lachende boedha tegen Bloem, die zit te lezen. Als ze tien  minuten later niet meer leest, zegt hij in het voorbijgaan: ‘Enjoy your time.’  En als hij haar vervolgens een drankje brengt…
Enjoy. Ilco is er goed in. Die racet met de surfers door de golven en zit daarna gewoon met een biertje in de ene hand en zijn camera in de andere klaar voor de zonsondergang. Ook de meiden hebben er geen problemen mee. Die zeggen: ‘Yes, een zwembad! Een pingpongtafel!’ – terwijl ik als een verwend en blase tutje in de huurauto zit te mopperen dat ik niet in iets wil gaan slapen dat ‘resort’  heet.
Ik kan veel van mijn gezin leren.

Eat, pray, love

En natuurlijk zijn er ook hier rafelrandjes, dingen die authentiek zijn tegen de klippen op. Alleen al het bidden en het offeren. Ik ben nog nooit eerder in een hindoeistisch land geweest en het fascineert me enorm hoe iedereen overal in de weer is met wierrook en offerbakjes. Op elke hoge rotspunt, voor iedere ingang (zelfs bij het resort) liggen die bakjes met bloemblaadjes, snoepjes en fruit voor de goden. Steeds worden ze ververst door innig prevelende hindoes. Iedereen offert, iedereen gelooft.
En als ik in alle vroegte het resort uitvlucht, over het grauwe vulkaanzand, verandert dat maar een paar honderd meter verderop van keurig aangeharkt in bezaaid met afval, kippen en honden. En daar komen de vissersboten binnen, met teilen vol sardines aan boord. Blote kindertjes duiken eropaf, vrouwen duwen me ruw opzij op weg naar de vangst. Niemand vraagt: ‘Massage? Boat trip? Sarong?’ Nee, ze verdringen zich rond de kleine hutjes waar vuurtjes branden voor de rijst: het ontbijt voor de vissers. Ik ben hier net zo weinig welkom als de sarongverkopers bij ons resort verderop.
In een hoekje sta ik te kijken hoe de opkomende zon alles oranje en dus mooi maakt, zelfs al het afval in de branding. Die enorme berg glinsterende visjes. De pezige vissers zelf, die de goden danken voor hun vangst. Eat, pray, love.
Enjoy, zeg ik zachtjes tegen mezelf. Enjoy.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Comfort zones

Het regent op Bali. Al de hele dag en voorlopig gaat het niet over, schijnt. Door de straten van het stadje schuifelen geschrokken toeristen, de wegwerpregenparka over het vrolijke strandhempje als een slechtpassend condoom.

Reizen haalt je uit je comfort zone – dat verkondigde ik net voor we op reis gingen nog met veel aplomb in een interview. Maar nu zie ik het weer in de praktijk. Gezinnen die, nu de zon er niet is, de veiligheid missen van hun vaste rituelen en op een boze manier maar van alles gaan kopen. De Nederlandse studenten die ik middenin de nacht in het hotel gigantisch hoor ruziemaken: ‘Denk je dat ik het zelf normaaal vind dat ik mijn beste vriend op zijn bek heb geslagen? Maar daar kan ik dus altijd al niet tegen: dat jij altijd maar je gelijk wilt hebben!’
Ik lig stilletjes te luisteren en probeer me voor te stellen hoe het is als je met je beste vrienden op vakantie gaat, helemaal naar Indonesie. Je koopt gigantisch dure tickets, belandt uiteindelijk midden tussen de toeristische highlights, boekt een excursie en dan… Dan gebeurt er dus, ver weg van je studentenhol, iets waardoor alle vriendschap zomaar in rook oplost. ‘Wat moeten ze nu?’  zeg ik tegen Ilco. ‘Allemaal apart verder?’ ‘Of ze slapen er een nachtje over en zeggen morgen ‘zand erover’ tegen elkaar,’  zegt Ilco laconiek.

Flauwgevallen

Een paar dagen geleden toen we nog in Yogya waren, rende er op klaarlichte dag een gillend anorectisch meisje van een jaar of zeventien door de hotelgangen. Omdat ik toevallig de enige Nederlander in de buurt was en zij alleen nog maar Nederlands leek te kunnen praten, probeerde ik haar te kalmeren. Het bleek dat ze buikgriep had en haar familie zonder haar een dagje naar de Borobodur was gegaan. Ze was wakker geworden om te kotsen, flauwgevallen, en dacht nu dat ze een enorme hoofdwond had. Het was nog best lastig om haar ervan te overtuigen dat het alleen maar een klein schaafwondje was. ‘Maar mijn hele gezicht voelt verlamd’.
‘Ga maar weer in je bed terug,’  zei ik met mijn moederlijkste stem, ‘je moet gewoon uitzieken. Met je gezicht is niks aan de hand.’ Toch stond ze erop dat de wond ontsmet zou worden. ‘Het is hier allemaal zo vreselijk primitief,’  jammerde ze (dit was het hotel waarover ik in het vorige blog schreef dat het zo luxe was). En toen ze eindelijk weer in haar bed lag, fluisterde ze nog doodsbang: ‘Wordt het echt een groot litteken? Ik heb volgende week namelijk een fotoshoot…’

Niemandsland

Het is eng om uit je comfort zone te zijn, dat snap ik heel goed. Zoals vandaag. Je flaneerschoentjes soppen van de regen, je geeft teveel geld uit, je snapt niet waarom je hier eigenlijk bent en niet gewoon thuis op je zonovergoten patio – of bij je oude moedertje.
Aan de andere kant, ik was gisteren weer even zo gelukkig in niemandsland. We maakten een busreis van meer dan twintig uur en het was nacht. Lekker slapen was uitgesloten, de bus stonk inmiddels behoorlijk en ik snakte naar tandpasta en een haarborstel. Maar toch. Dat schokkerige rijden door de nacht, ook nog met bus en al op een slome veerboot en dat het dan gaat regenen… het had iets fijns desolaats. Ik kon niks en ik moest niks. Lauwe nassi eten bij een onbestemd wegrestaurant en daar snel even plassen in een onhandige sta-wc. En dan weer verder de nacht door.
Misschien snapt niemand mij, maar, net als in een droom, kan ik me dan zo heerlijk vrij voelen – met niks, om niks.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Door de ratten besnuffeld

Een zit-wc! Met papier! En hij trekt nog door ook!

Na een maand jungle worden we in Java weer de beschaving in geslingerd. Winkels. Toeristen. Volle hotels. Koffie. En als we eindelijk een hotel vinden dat nog plek heeft, is er zomaar een echte zit-wc met papier. En er is een douche in plaats van een emmer bruinig water met een schepbakje erin – en het water is warm!

Walm van ouwe vis

Het verbaast me altijd hoe snel je het verwilderde weer van je afschudt. Het plakkerige van de jungle, handdoeken stijf van het zout, kakkerlakken, en ook nogal veel ratten. Dunya bestudeert ze (‘net grote muizen’). Chaia, de dierenvriend, bewondert ze (‘ach wat schattig’) en ik negeer ze. Totdat er bij het restaurantje in Kumai (waar je zoals overal je schoenen uit moet doen als je binnenkomt)  ineens eentje hebberig aan mijn teen zit te snuffelen.
Denk daarbij  een constante walm van ouwe vis, vermengd met onverschrokken ladingen insecticiden en je hebt de geur en sfeer van een oerwoudstadje vrij goed te pakken. Gelukkig is er af en toe de moeson die alles wegspoelt.
‘Jij wilde toch zelf de jungle weer in?’  zegt Ilco. ‘ Dat gezwijmel de hele tijd over de geluiden, de geuren. Nou dan.’
Af en toe val ik vreselijk door de mand en snak naar een echte capuccino op een elegant terras.

Toeristenvlees

En nu zit ik precies op dat terras, met mijn mooiste jurkje aan, de laatste versie van mijn manuscript te redigeren. En ik denk alleen maar: wat veel mensen, zoveel bloot toeristenvlees, zoveel herrie en prikkels overal. Neem de bus naar de Borobodur, beklim een vulkaan, kijk naar een voorstelling van (ook al woest schreeuwende) Wajang-poppen, koop armbanden van prachtig bewerkt zilver… Waar is mijn fijne oerwoud gebleven? Ik mis zelfs mijn zware, licht beschimmelde rugzak, die ik nog maar net van me af heb gesmeten. Wat is het toch vermoeiend om mij te zijn…

Ik bel mijn moeder want hier is weer overal verbinding. Ze klinkt helder, in alle opzichten.
Hoewel. ‘Yogyakarta, dat ken ik!’  roept ze enthousiast. Om er meteen aan toe te voegen: ‘Daar is mijn vader nog geweest met zijn VOC-schip.’
Ha, toch nog een beetje ontregeling. En kijk, hoe toeristisch het hier verder ook is, daar verderop trippelt toch nog gewoon een dikke rat.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Soms worden je wensen zo snel vervuld

Onze kleine houten ‘houseboat’ schommelt zachtjes op de pikzwarte oerwoudrivier. In de bomen zingen de gibbons, snerpen de krekels. Grote blauwe vlinders cirkelen boven de houten tafel op het dek waar we zo gaan eten. Alles is zo vredig, zo puur. Regenwoud na de regen.
Dan begint de boot ineens woest  te dansen als er een razenbde speedbooot voorbij knettert. Ik zie een flits van een vrouw in de boot, met lange wapperende haren. ‘Daar gaat ze,’  wijst de kapitein, ‘de professor die je zo graag wilde ontmoeten.’

Ik werd ongeveer net geboren toen een onderzoeker in Kenya de wereld overtuigde van het belang van mensapen. Als niemand iets deed, zouden ze snel uitsterven – na soms wel tien miljard jaar in het regenwoud te hebben geleefd. ‘Het zijn de vrouwen die dit moeten veranderen,’ zei de professor, ‘die zijn zachter en geduldiger en maken de mannetjesapen niet agressief.’ Drie van zijn studenten koos hij uit voor deze enorme klus.

Dian Fossey ging naar de gorillas in Rwanda. Een succesverhaal, want de gorilla’s zijn inmiddels beter beschermd dan toen. Maar ook heel dramatisch: uiteindelijk werd Dian Fossey zelf uit de weg geruimd door de stropers die ze zo hard bevochten had. Genoeg materiaal voor een Hollywoodfilm en die kwam er ook: Gorillas in de mist.
De tweede studente, Jane Goodall, nam de chimpansees op zich. Tot aan de dag van vandaag reist ze over de wereld om hun zaak te bepleiten. Nog niet zo lang geleden was ze in Nederland: een heerlijke, wijze vrouw, nog steeds.

Helden

Over Dian Fossey schreef ik al toen ik bij de gorillas was (‘No one loved gorillas more’ – zie het Afrikablog), maar nu raak ik in de ban van de derde vrouw, de Canadese Birute Galdikan. Want we zijn in Borneo bij haar labour of love: het beschermingskamp van de orang oetang.  Wat de onderzoekers op Sumatra voor de zeeschildpadden deden, doen ze hier voor de orang oetang. Monitoren, beschermen, helpen als het moet. We zien hier nog meer orang oetangs dan op Sumatra, spelend, brommend, slapend, met piepkleine baby’tjes aan de borst. En overal zie je fijne foto’s en oude covers van de National Geographic met daarop een beeldschone vrouw met lange haren, in innige omhelzingen met orang oetangs. Dit soort vrouwen zijn mijn helden en het verhaal van Birute wordt ook meten een film in mijn hoofd.Hoe dit meisje hier aankwam over de zwarte rivier, al haar bezittingen in een kano, hoe ze het oerwoud temde en de orang oetangs juist vrij maakte. ‘Leeft ze nog?’ vraag ik, denkend aan Dian Fossey. Maar ja, dit meisje is inmiddels een stoere jungle lady van begin zestig die professor is in Californie. ‘Maar daar is ze nooit. Ze woont  heel diep in het oerwoud, waar toeristen niet kunnen komen, midden tusen een groep van 350 wilde orang oetangs.’

Koningin

Ik zou haar wel willen ontmoeten, peins ik dromerig vanaf ons rivierbootje. Zo’n vrouw met 1 grote passie waar ze haar hele leven aan gewijd heeft. Die de ijdelheid en de wereld niet nodig heeft omdat haar wereld de orang oetangs zijn. Die vast nooit meer bang is, zo stoer…
Soms worden je wensen zo razendsnel vervuld dat je er bijna bovenop moet springen. Even later sta ik zomaar als een groupie te poseren naast mijn kersverse heldin.
‘Is dat haar?’  vraagt Chaia. ‘Zo lelijk?’
‘Ze is niet lelijk,’  lieg ik, ‘ ze is… getekend. Je ziet gewoon dat ze een heftig leven heeft gehad. Zelfs nu ze zo beroemd is.” Want iederen in de buurt van Birute Galdikan behandelt haar als de koningin. Zo praat ze ook: mijn oerwoud, mijn rangers, mijn apen.  En tegelijkertijd zie je dat ze zo snel mogelijk weer weg wil. Dat al die mensen, al die aandacht, haar enorm veel energie kosten. Verder dan een blik, een handdruk kom ik niet. O ja, en een compliment: dat mijn echtgenoot, die leuke fotograaf, zo handsome is...
Tsja. Sommige dingen zijn echt universeel.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Nature comes at her

Dunya klimt als een aapje in een gomboom, valt omlaag en kneust haar pols. Ze duikt in een stroomversnelling en schaaft haar buik. ‘Dat komt door haar naam,’  zegt de oerwoudgids. ‘Je weet toch wat Dunya betekent? Nature comes at her. Daarom valt ze en wordt omgegooid en geprikt. Maar uiteindelijk wordt ze vrienden met de natuur en gaat ze erin op.’

We zwoegen door het oerwoud van Sumatra. Nee, niet waar. Ilco en de meisjes klauteren soepel berg op en berg af, ikzelf lijk meer op Pudding Tarzan. Overal zweet, trillende spieren, hijgend en puffend.
De tijger woont hier, een stuk dieper het woud in, maar toch. Onze gids heeft hem wel eens gezien. ‘En daarna was ik een week ziek. Van angst.’
Een groot ontzag hebben ze voor de tijger – en niet alleen de mensen. Oerwoudraadsel: waarom slapen apen ’s nachts het liefst bij de rivier? Omdat ze dan, door het geluid van het water, de tijger niet horen brullen. Want als ze dat wel zouden horen, vallen ze zo uit de bomen van pure schrik.
Goed, apen zijn hier in ieder geval overal. Zingende gibbons, chagrijnige bavianen, brutale makaken. En oerang oetans. Alleen hier en in Borneo leeft deze grote mensaap nog in het wild, verder nergens ter wereld. Ze worden goed beschermd, er is zelfs een reddingscentrum.

Een hele grote aap

We hebben al vijf orang oetangs gezien, hoog in de bomen, als we stoppen om middenin het oerwoud te gaan eten en slapen. Dan gebeurt het.
Ik verslik me in mijn nassi als er ineens een hele grote oranje aap op me af komt stormen. Een orang oetang! Er ontstaat paniek, maar dan blijkt dat de aap het niet op ons maar op ons eten heeft voorzien. De oerwoudgids herkent haar. Deze aap is, omdat haar eigen moeder dood was, opgegroeid in het reddingscentrum en daarna weer in het oerwoud uitgezet. Dat is goed gelukt, ze heeft nu zelfs een baby-aapje op haar rug. Maar ze is dus niet bang voor mensen.

Spelletje

In alle consternatie heb ik even niet op Dunya gelet. Ineens zie ik haar vlak voor de enorme aap staan. Ik schrik, maar de gids houdt me tegen als ik op haar af wil stormen. De moederaap is niet boos, alleen maar hongerig. En Dunya kijkt ook niet naar haar, maar naar het baby-aapje op haar rug – dat al net zo geinteresseerd naar Dunya staart. Dunya, normaal zo beweeglijk en druk, staat heel stil. Ze zakt op haar hurken om op dezelfde hoogte als de baby te zijn. Dan, na een behoorlijk lange tijd, pakt ze een klein stokje en steekt dat uit naar de kleine aap.
‘Voorzichtig,’  piep ik. Maar de aap pakt het stokje meteen aan en gooit het in de lucht. Het is een soort spelletje dat ze een paar keer herhalen. Ondertussen loopt de moederaap ook nog heen en weer, pakt hier een banaaan en daar een ananasschil van de grond. Als ze verder niks te eten vindt, begint ze weer weg te lopen. Dunya loopt mee, nog steeds heel rustig en starend naar het kleintje. Terwijl ik nog sta te bibberen van de close encounter, zie ik ineens hoe het baby-aapje, nog steeds op de rug van zijn moeder, zijn kleine armpje uitsteekt. Dunya aarzelt niet, steekt ook haar hand uit. Bijna plechtig drukken die twee elkaars hand. Dan verdwijnt de orang oetang weer in het oerwoud.
‘Voortaan zullen we dit aapje, als we haar weer zien, Dunya noemen,’  zegt de gids.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Zie je dat mama?

Niet alleen gaf de gratis computer van de Kentucky Fried Chicken in Medan mij een griezelig virus (sorry aan iedereen die ik zonder het zelf te weten mailtjes over afslankdruppels heb gestuurd) maar ook iets veel ergers: een ongeluksmail.

Mijn oude moedertje is ingestort. Wat al heel lang in de lucht hing, gaat ineens razendsnel. Beginnende dementie, ze moet worden opgenomen.
Er zijn evenveel redenen om naar Nederland te gaan als om hier te blijven. Omdat mijn zus nu twee dochters tegelijk is, is er een keuze.  Dank je wel, lieve Nanda!
Voorlopig blijf ik hier. Op reis. Bij mijn gezin.

Schildpadden redden

We maken een lange tocht naar het schildapddeneiland waar ik STOP HOU OP over schreef. Ik heb dat verhaal stiekem gesitueerd op een ander schildpaddeneiland bij Guinee Bissau. Dit is anders! Ruiger, misschien wel meer vechten tegen de bierkaai. Stropen gebeurt nog volop, de eieren worden direct nadat ze door de moederschildpad zijn begraven, weer opgegraven. Door enorme varanen die op krokodillen lijken. Maar ook door vissers die ze verkopen of opeten. Lekker eitje – en je wordt er ook nog eens omnipotent van. Net als in Afrika gaan we ’s nachts met de onderzoekers op patrouille. De meiden mogen helpen de schilden op te meten en met rode lichtjes schijnen ze in de kuil waar de eitjes als glibberige pingpongballen uit de schildpad rollen. Lichtgevend plankton op het zand, verre bliksem in de lucht – en dan ook nog eens schildapdden redden, die verstrikt zitten in het wier. En eieren herbegraven, op geheime plekken.
De volgende ochtend gaan we weer. Varanen wegjagen.

Een wild wijf met een aap

Later varen we urenlang langs de vijftig eilanden van Pulau Banyak, die stuk voor stuk picture perfect vanuit de turquooizen zee naar ons wuiven met hun palmbomen. Er is ook nog even spektakel als Dunya door reuzengolven gegrepen wordt en in een onderstroom terechtkomt. Ik moet keihard rennen over het strand om haar bij te houden, terwijl de rest van mijn familie stuk voor stuk met kleren en al achter haar aan duikt. Voor mijn geestesoog verdrinken ze allevier… Mijn geestesoog is verschrikkelijk; een enorm grote golf smijt ze allemaal weer naar mij toe.
Die avond is de zee spiegelglad en slapen we op een onbewoond eiland in een tentje. Net als de kleine prins op zijn planeet, zien we zonsopgang en zonsondergang op dezelfde dag, gewoon door naar de andere kant te lopen. Met die zon is ook iets wonderlijks aan de hand: eromheen zijn twee regenboogkleurige ringen te zien. Heet dat niet halo? Het draagt in ieder geval bij aan de magie.
Net als het vrouwtje met de aap. Hoezo onbewoond? Er is hier een wild wijf die de hele dag kokosnoten splijt. Op het strand voor haar ligt inmiddels een enorme berg, klaar om te eten – voor niemand. Ja, de aap naast haar, die eet zich suf.
Die avond worden we helemaal lek geprikt door de muggen.

Eindeloos varen

En al die tijd praat ik in mijn hoofd tegen mijn moeder. Mijn lieve moedertje die lang een zwak had voor schildpadden. Ze spaarde er miniatuurtjes van en ook kocht ze steeds zielige levende schildpadden in de dierenwinkel. Ze praatte met ze , dan werden ze zo groot dat we ze naar Artis moesten brengen. ‘Zie je je kleindochters nu ook schildpadden redden?’  vraag ik zonder woorden. ‘En mama, zie je hoe mooi de lucht is: de zon die wolken paars en oranje maakt?’ Van mijn moeder heb ik geleerd om naar de lucht te kijken. ‘Dat is mijn religie,’  zegt ze altijd.
En als Dunya weer veilig uit de zee is, stel ik ook mijn moeder gerust (‘Ze heeft een beschermengeltje, dat weet je toch’) zoals ik haar al zo lang geruststel.
Maar nu dus niet.  Niet waar ze nu is.
‘Geniet van je reis, kom niet terug,’  zegt mijn moeder op haar heldere momenten door de telefoon. Want ook dat heb ik van haar geleerd: niets is zo waardevol als de intimiteit van reizen met je gezin. Op een gegeven moment moet ik denken aan een van mijn lievelingsboeken van Garcia Marquez. De wereld waarin de twee geliefden uit dat boek opgroeien, is naar en onmogelijk. Uiteindelijk vinden ze elkaar op een veerbootje dat eindeloos heen en weer blijft gaan. Ze stappen nooit meer uit.
Ik zit met mijn man en mijn meisjes in een bootje op de oneindige zee en ik wil nooit meer ophouden met varen.

Categorieën
Indonesiëreis Verhalen van de berg

Poepen in het paradijs

‘Mam,’ roept Dunya enthousiast, ‘ik ruik natuur!’ We zijn dwars door het oerwoud van Sumatra gereden naar een piepklein dorpje aan zee. Daar wonen we nu, in een hutje onder de kokospalmen.

Kippen op het strand en geiten op de ontbijttafel. Een lauwe zee met vissersboten erin. Geen toerist te bekennen, geen reclame, zelfs geen blikje cola. Geen nieuws ook. Is de Spaanse economie al ingestort? Heeft Jowi misschien de zilveren griffel gewonnen? We weten het niet. Ja, voetbal, die standen krijgen we door maar dar worden we ook niet echt bij van. De vissers vissen, de kinderen spelen. En elke dag komt de gouden bruid voorbij met een sliert muzikanten en glinsterend uitgedoste vriendinnen die de rijst dragen. Elke dag? Ja, een huwelijk duurt wel twee weken bij de Minangkabau, zoals dit volk hier heet.  Ze hebben andere gewoontes dan wij. Zo moeten we onze schouders bedekken en zwemmen met hempjes en broekjes aan want bikini’s zijn onfatsoenlijk. Tegerlijkertijd hurken ze zelf rustig neer in de branding om voor onze ogen te gaan poepen. Voor ons is er een ‘europees toilet’ boven een gat in de grond, maar zelf doen ze niet zo moeilijk. ‘Iew er drijven allemaal drolletjes in de zee,’  gruwen de meisjes. ‘Gewoon een stukje verderop zwemmen, de zee is groot genoeg,’ zegt Ilco, monter als altijd.

Waterval

We varen naar onbewoonde eilandjes en maken een wandeling (zeg maar gerust een ’track’ ) door de rijstvelden en het regenwoud. De meisjes klauteren als aapjes, ikzelf glibber door de modder en val ook nog een keer ondersteboven in een rijstveld. Het blijft verbijsterend hoe ik omringd ben door vier van die idioot sportieve types.
Maar de beloning van de ruige tocht is groot: een enorme waterval om in te zwemmen en te duiken.
Eenmaal teug bij ons hutje zijn we al weer heet en bezweet. De meiden duiken meteen de Indische Oceaan in om in de hoge golven surfen te leren van de plaatselijke dudes.
‘Wijntje? Pina colada?’  vraag ik aan Ilco maar zelfs dat is er niet.
‘Dan ga ik ook maar sufen,’  zegt Ilco en weg is ie.

Een onbegrijpelijk boek

Ik blijf achter op het strand, omring door twintig Minagkabau kindertjes die aan mijn neus willen voelen.
Geen wijn, geen boek zelfs. Ja, een boek dat ik op het vliegveld heb gekocht en dat zo ingewikkeld is (zeg maar gerust onbegrijpelijk)  dat ik al zeker zeven keer opnieuw ben begonnen. Of ligt dat aan mij?
‘This is the evening of the day,’  zingt Marianne  Faithful in mijn hoofd. Zitten en kijken. Dat is nog best een kunst.
‘Dus je voelt je een beetje als een drolletje in de grote zee?’ conludeert Ilco, die als een druipende god ineens weer naast me staat. ‘Zie je trouwens die buffels door de branding hollen?’ Hij grijpt zijn camera en is meteen weer de fotograaf waar ik zo van hou.
Buffels in de branding, inderdaad. Ik leg mijn onbegrijpelijke boek opzij en kijk.