Categorieën
Verhalen van de berg

Koelbloedig als Dexter

Ik weet niet of ik het nog kan – reizen. Morgen gaan we naar Sumatra, maar volgens mij naar een rare plek. Hoe heb ik dat ooit kunnen boeken?

Reizen zonder Landrover is anders. Hoe komen we zo snel mogelijk weg bij die rare stad? Moeten we dan ‘s avonds nog naar dat gevaarlijke busstation? En waarheen dan? Met de auto stop je vanzelf waar het er goed uit ziet, nu moeten we, voor een zachte landing, eigenlijk al een eindstation weten. Toch?
‘Twee maanden naar Indonesie, wat afschuwelijk!’  gillen de slome slagerinnen van Montefrio in koor, ‘en dat terwijl het hier zo heerlijk zomers is.’ Tjsa, net nu zijn de kersen rijp. En de abrikozen bijna, wie gaat die straks opeten?
Dan zijn wij zelf in het regenwoud, midden tussen de beesten, durf ik dat eigenlijk nog wel?

Help!

Veel tijd om erover na te denken heb ik niet. Eerst moeten we hier nog van alles oplossen. De zwerfhond bijvoorbeeld. Chaia heeft de reddingsdienst gebeld en daar staan ze: twee heldhaftige vrouwen met een autootje en een gigantische portie dierenliefde. Samen met Chaia temmen zij de schichtige hond die nu al weken door mijn dochters in leven wordt gehouden. ‘Kijk uit dat ie niet bijt’  gil ik bezorgd vanaf een afstandje. Hondsdolheid, ziekenhuizen, daar heb ik allemaal écht geen zin in nu.
Het duurt een uur. De dierenredders zijn onvoorstelbaar lief en geduldig. Ze zien dat de zielige zwerfhond -die inmiddels Samantha heet- eigenlijk een doodsbang, mishandeld puppie is en nemen alle tijd. Stapje voor stapje. Ik vis een hamburgertje uit de pan om te helpen lokken, maar durf zelf niet dichtbij te komen.
Dan hoor ik de dierenredders en ook Dunya gillen. ‘Help, help!’  Dus toch.
Ik kom aanrennen, maar het is Samantha niet. ‘Een slang!’  Door mijn huis schiet een giftige slang. Zonder erbij na te denken grijp ik een bezem, een grote steen. En terwijl de anderen de hond kalmeren, vermoord ik de slang. Ik sla en sla, twee kronkelende stukken – en dan is ie dood.Koelbloedig als Dexter ben ik, het doet me denken aan die keer met de giftige schorpioen in de nacht.  ‘Jij durft!’  zuchten de dierenbeschermers vol bewondering.

Reisblog

Goed dan. Ik durf. Tot half augustus verandert dit blog weer in een reisblog: minder frequent, maar exotischer. De rugzakken staan klaar, de paspoorten, de Lonely Planet, de malariapillen, meer is ook eigenlijk niet nodig.We gaan weer op reis!

O ja, en wie ook een Spaanse zwerfhond wil redden: http://chuchos-gr.org/eng/

Categorieën
Verhalen van de berg

Proudly presents

‘Een mooi boek over een bijzondere vriendschap. Je kunt met een gerust hart op reis gaan.’
Daar is ie dan, het mailtje waar ik zo ongeveer elk uur naar uit zat te kijken!

Dat de laatste versie evenwichtiger is geworden en dat alles nu op zijn plaats valt. Dat schrijft de uitgever. En hij schrijft ook nog ‘chapeau!’  (mag ik dat herhalen? Ja dat mag. Op je eigen blog mag je opscheppen zoveel je wilt).
‘Ben je blij?’  vraagt mijn dochter. Want ik staar een beetje wezenloos naar het scherm.
Het is vooral gek. ‘Ik wil mijn boek terug,’  zeg ik tegen Bloem – die  nu op haar beurt glazig begint te kijken. Maar ik vind het zo raar dat het toch ineens af is, na twintig maanden keihard schrijven.
Ik drink een paar glazen wijn achter elkaar, maar daar word ik alleen maar slomer van. ‘Hoera!’  sms-t Ilco uit Nederland en ik denk: o ja. En dan val ik zomaar op de bank in slaap.
‘Drie dagen wennen aan het idee en dan  sluipt de rust en blijdschap binnen,’  zegt schrijfvriendin Jowi wijs.
Goed, ik had me dit moment met meer tromgeroffel voorgesteld, maar hier is ze dan, mijn veertiende boek, mijn lieveling. Vanaf september in de winkel:

Categorieën
Verhalen van de berg

Schattige nerds

‘Alle kinderen in een rij, op afroep van je naam naar voren komen, identiteitskaart in je linkerhand.’  We zijn bij de universiteit van Granada, waar mijn dochter van dertien rekenexamen doet. Ik kijk mijn ogen uit. Niet naar de kinderen, naar de volwassenen.

Ilco heeft het mij de avond ervoor nog vrij ontluisterend uitgelegd: ‘Dit is gewoon een handige economische actie. Selecteer de slimste kinderen van het land en bind ze zo jong mogelijk aan je. Dat zijn de uitvinders van de toekomst, geen enkel land kan zonder ze – zeker Spanje niet.’

Harig

Moet Chaia Spanje gaan redden? Samen met al deze andere door hun school uitgekozen kids van twaalf en dertien jaar oud? Ik zie ze dapper de collegezaal in gaan om een idioot moeilijke wiskundetest te maken en ik voel een diep medelijden. En een grenzeloze bewondering, dat ook.
Zelf moet ik met de ouders in een andere zaal, waar een karikatuur van een oude wiskundeprofessor (kaal, brilletje) en een karikatuur van een jonge wiskundeprofessor (harig, brilletje) de ouders aanraden niet boos te worden als hun kind de test niet haalt. ‘Er zijn negenhonderd kinderen geselecteerd en alleen de vijftig allerbesten gaan door.’
Vervolgens barst het spervuur los. Wanneer horen we de uitslag? Zijn er ook herkansingen? Krijgen meisjes voorrang? Krijgen kinderen uit Granada voorrang? Krijgen ze straks voorrang op de universiteit? De ene ouder is nog fanatieker dan de ander. Per kind zijn er vaak twee, soms is ook de oma mee, maar allemaal hebben ze van die strenge, verbeten gezichten. Het zal de crisis zijn, sus ik mezelf, dit is misschien de enige zekerheid op werk voor hun kinderen. Maar niemand vraagt: ‘Is het eigenlijk leuk, dat ze om de zaterdag naar de universiteit moeten en wordt er ook wel een beetje gelachen in dit ouwe, grauwe gebouw?’ Zo heet en zo donker, nog even en ik stik.

Wiskundemeisje

‘En?’ ‘En?’ De aasgieren stormen op de kinderen af. Chaia komt als een van de laatsten naar buiten, wat bekent dat? Is ze in paniek geraakt door die stomme stress om haar heen?
Maar daar is ze al, vrolijk en wel. ‘Heb je al die nerds gezien? Schattig he?’
In twee uur heeft ze drie van de vijf opgaven kunnen ontraadselen, vertelt ze. Ik vind het enorm knap. Dat moeten we vieren en Chaia weet al waar: ‘Nu we toch in Granada zijn… ‘
Dus sta ik even later met mijn wiskundemeisje in de enige echte flamencowinkel. Overal jurken als suikerspinnen, ruches en bloemen, rood en zwart. De zomerfeesten komen er weer aan dus overal draaien vrouwen rondjes in de meest geweldige gewaden. Dit snap ik, heel goed zelfs. We gaan nooit meer weg, zelfs ik hul me in een sobere jurk (‘een oefenjurk’  zegt Chaia). Zal ik die kopen voor de boekpresentatie van Kom hier Rosa? Chaia krijgt een nieuwe waaier, nieuwe schoentjes (‘semi-professioneel, zie je dat?’), een hoge kam, een hoed en vooruit, ook maar een nieuwe stippeltjesrok. Ze danst ermee door de winkel. Viva la Chaia!

Categorieën
Verhalen van de berg

Bobbeltjespapier

‘Ik pak je in in bobbeltjespapier,’ zeg ik tegen Dunya.

Ze is weer eens gevallen en zit op de grond keihard te huilen. En ze was nog wel zo vrolijk aan het rondhuppelen met haar nieuwe rode grotemensenrugzak op haar rug. ‘Ik ga op reis, ik ga op reiheis!’
Een beetje erg wild huppelen eigenlijk, een steeds woestere indianendans. Totdat ze struikelde over een andere rugzak van een van haar zusjes en tegen de muur knalde. Een kamer verderop hoorde ik de bonk nog.
‘Het is precies op die andere bult van gisteren,’  snikt ze.
‘Nee, ernaast.’  Haar hoofd lijkt wel een maanlandschap.
En terwijl ik haar stevig omhels, zeg ik het. ‘Je weet wel, van dat bobbeltjespapier voor breekbare pakjes. Daar rol ik je helemaal in van top tot teen.’
Even lijkt Dunya er serieus over na te denken. Dan veegt ze haar tranen weg en schudt haar hoofd. ‘Als je me niet vrijlaat, kan ik je ook geen zoenen geven,’  zegt ze wijs. En daar gaat ze alweer – op naar het volgende avontuur.

Categorieën
Verhalen van de berg

Klaprozen!

‘Kijk eens, ik heb een stekkie. Voor jou.’  Het vrouwtje van bovenop de berg lacht haar gele stompjes bloot, zonder haar onafscheidelijke sigaret uit haar mondhoek te halen. ‘Je moet ze veel water geven, er komen mooie bloemen aan.’
Ik pak iets aan dat eruit ziet als brandnetels en ze scheurt ervandoor in haar sputterende autootje. Somber staar ik naar het groene bosje.

Dit is het zoveelste stekje van het bergvrouwtje dat ik ga laten verpieteren, dat weet ik nu al. Het wordt steeds penibeler als ze een keer onverwacht mijn patio komt bezoeken.Plantjes, tuinieren, zelfs het simpele gebeuren van watergeven met een gieter – daar word ik behoorlijk ongelukkig van. Dat wij zo’n gezellig bloeiende patio hebben vol met rozen, geraniums en bougainvilla heeft niks met mij te maken. Planten zijn bang voor mij – en terecht.

Al het rood van Spanje

Maar klaprozen, dat is wat anders. Die groeien zomaar uit zichzelf overal. Vooral op rare rommelige grond, vuilnisbelten bijvoorbeeld. Zelfs in loopgraven. Je kunt ze niet kweken, je hoeft ze geen water te geven en als je ze plukt gaan ze meteen dood.
En niets is zo mooi als het klaprozenveld voor ons huis.
Vandaag zegt mijn liefje ineens: ‘Doe een rode jurk aan aan en stift je lippen. Ik ga je daar nú fotograferen.’
Het is een geweldige smoes om door de klaprozen te waden, op hakjes nog wel, erin te gaan liggen, te doen alsof het een zee is. Al het rood van Spanje om me heen. Ik zwaai naar passerende motors op weg naar het crossveldje en lach naar de leukste fotograaf van de wereld. Topfoto’s,nu al.
Hoe zat het ook alweer? Is de klaproos niet het symbool van Hypnos, de god van de slaap? Een droombloem, een roesbloem…
Later zoek ik het op. De klaproos is een algemeen symbool voor troost, slaap, dromen ‘en ook voor hoogmoed en vergankelijkheid van de aardse glorie.’
Ha, hebben wij die glorie even mooi gevangen.

Categorieën
Verhalen van de berg

Bestanden met fouten

‘Bestanden met fouten kunnen niet worden geüpload’. O nee! Dit is mijn manuscript, misschien wel de definitieve versie, die ik ritueel en feestelijk naar de uitgever wil sturen – dit mag niet misgaan.

In Afrika crashte er elk halfjaar een laptop. Door de hitte, het vocht, de rare schokkerige elektriciteit. Misschien daardoor ben ik enorm paranoïde met het bewaren van mijn verhalen. Jarenlang werkte ik alleen maar op een stickje. En dan nog sloeg ik het verhaal waaraan ik werkte één keer in de week op in een map en ook nog op mijn bureaublad. Nog steeds mail ik elke week mijn boek in progress aan mezelf, zodat ik altijd ergens de laatste versie van mijn verhaal in cyberspace heb zweven.

Uitgeschraapt

Daarom schrik ik niet heel erg nu de computer raar doet. Een week werk kwijt, dat is het ergste wat er kan gebeuren. Maar irritant is het wel. Ik voel me zolangzamerhand een vanillestokje waar alle kleine zwarte zaadjes uitgeschraapt zijn. Het schrijven en schrijven aan Kom hier Rosa houdt nooit meer op lijkt wel. Nog elke dag, elk uur, verander ik dingen.
Maar aan de andere kant: het moet nu maar eens afgelopen zijn. De eindredactrice staat in de startblokken, deze zomer wordt het gedrukt. Het opent de najaarsaanbieding!
Bestanden met fouten – hoezo fouten? Waar bemoeit die computer zich eigenlijk mee?
Zuchtend ga ik terug naar mijn verhaal, sla het opnieuw op, en op een andere plek. En dan lukt het ineens wel. Floep en het is weg – in één seconde van Montefrio naar Rotterdam.
O, ik hoop zo dat ze het goed vinden daar, dat dit echtechtecht de laatste versie is.

Categorieën
Verhalen van de berg

Schommelbankje

Ik heb een schommelbankje, ik ben zo blij. Een schommelbankje op mijn veranda.

Ik heb ook zomerzon en witte rozen op de patio. Daar scharrelen alweer nieuwe babypoesjes  rond en ook een enge zwerfhond die de kinderen gelokt hebben en die eruitziet alsof hij elk moment kan omvallen van schonkigheid. Opa en oma zijn ook op bezoek, wel drie weken, en zitten onder de parasol met kussentjes, hapjes en drankjes. We lijken wel zo’n Spaans gezin met overal de oma erbij. Opa is over de negentig, steeds valt hij zomaar even in slaap. We geven hem een hoed en een wandelstok.

Kilo’s aardappels

Ik kook kilo’s aardappels want dat is opa zo gewend. En oma wil de hele tijd eitjes eten. Eten, afwassen, eten, afwassen. Opa moet naar de tandarts en oma naar de kapper. En daar is alweer de poepauto voor de sceptic tank.
Maar daar is ook het schommelbankje, zomaar ineens staat het tegen de gele muur voor mijn schrijfkamer, als een net-uitgepakt cadeautje.
Houten steigers die uitmonden in de zee, het stoepje bij de deur, een strand zonder mensen erop. En een schommelbankje, dat wilde ik altijd al het liefst. Blauw en van riet. Deze is groen en van metaal en hij is perfect.
En daar zit ik dan te schommelen en alles is goed.

Categorieën
Verhalen van de berg

Je moet wel even mee naar een zaaltje

Ik was een jaar of twtintig en ik zwalkte door Amsterdam. Ik woonde drie hoog achter in De Pijp en studeerde iets vaags. Ik zat niet bij een studentenvereniging want dat was ‘rechts’ en dus fout en ik liep door de Kalverstraat zonder geld terwijl ik eigenlijk een tentamen moest leren. Toen kwam die man op mij af.

Het was een leuke man, dat weet ik nog. Lang haar, iets hippie-achtigs zorgeloos. En hij wilde niet eens dat ik donateur van Amnesty ging worden of abonnee van Het Parool – nee, hij vroeg of ik zin had om een testje te doen. Ze deden een soort onderzoek naar geluk en ongeluk onder studenten in Amsterdam en ik was toch student, of niet soms?
Het was een betrouwbare man met een lieve stem, hij deed me aan allerlei bekenden denken. En ik had toch niks te doen.
‘Je moet wel even mee naar een zaaltje,’  zei de man nog. Normaal ga ik echt niet mee met vreemde mannen, maar er was iets fijns en tintelends aan zijn stem dat me lokte als de rattenvanger van Hamelen. Bovendien zag ik verderop nog een paar studenten met andere mannen en vrouwen meelopen, dus ik dacht: waarom niet?
En het zaaltje was een zaal! Zonnig en hoog en het rook naar koffie. De test was gewoon leuk. Het deed me denken aan die quizzen in meidenblaadjes, die vertellen wat voor type jij bent. Heel veel ‘Wat zou jij doen als’- vragen.

Onzeker

‘Wil je weten hoe je hem hebt gemaakt?’  vroeg mijn nieuwe vriend. Hij pakte er een pen bij en kwam gezellig tegenover me zitten. ‘Ha, ik ziet het al. Je bent heel creatief, maar ook slordig en soms een beetje te impulsief. Toch?’ Ik knikte. ‘Hm, en ook onzeker, waar komt dat vandaan? Of zie ik het verkeerd?’
Nee, hij zag het niet verkeerd en voor ik het wist had ik zo’n soort gesprek als je normaal na twaalven in het café hebt. Er gebeurde iets belangrijks, dat voelde ik wel. Die man was echt in mij geinteresseerd en hij zei enorm slimme dingen.
Pas bij het derde kopje koffie kwam het foldertje tevoorschijn.
‘Ze geven hier cursussen om je sterker te maken.Ik heb er zelf veel aan gehad. Hier, ik kan je ook wel een boek meegeven.’
Dus toch, dacht ik teleurgesteld. Het ging helemaal niet om mij, het ging om een cursus. Alsof er een wolk voor de zon schoof, ineens had ik geen zin meer in dat gesprek. En ik moest trouwens hoognodig mijn tentamen gaan leren.
Maar de echte schok kwam pas toen ik weer op straat stond met het boek dat ik toch maar had aangepakt en omkeek naar het mooie oude gebouw. Op de gevel stond een reusachtig bord waar ik raar genoeg eerder helemaal niet op had gelet.
The Amsterdam Church of Scientology.

En nu eigenlijk even dit fascinerende filmpje kijken:

http://www.youtube.com/watch?v=UFBZ_uAbxS0

Categorieën
Verhalen van de berg

Bedirpst

‘Die twee bedirpsen het park’  zegt de heks van Paul Biegel over de prinses en de tuinman die elkaar stiekem ontmoeten. Precies dat gebeurt met mijn boek en het feest.

Het feest is de processie van San Isidro in het kapelletje van Montefrio. Maar het is ook het begin en het einde van mijn nieuwe boek. Ik schrijf het één en ik bezoek het ander en dat bedirpst elkaar enorm. En mij. Meestal loopt de wereld van een boek netjes parallel. Nu verwacht ik om elk hoekje een boekpersonage. Tegelijkertijd zit ik in mijn hoofd voortdurend het feest te beschrijven:  ze roeren in de paella met lepels als roeispanen, goed onthouden…
Daarom geen verslag van het feest, maar -primeur!- de eerste bladzijde van het boek, dat uitkomt in september.

Kom hier Rosa, voorproefje

Wanneer Sita de flamenco danste, vergat je dat ze blond was.
We waren op het feest van San Isidro, bij het kleine kerkje dat stond op een heuvel tussen de olijfbomen. Iedereen leek wel betoverd door hoe hoe Sita rondzwierde tussen de zigeunervrouwen. Haar zwarte rok was een grote bloem rond de dunne stam van haar lichaam. Af en toe zag je haar gespierde benen – maar net niet haar onderbroek.
‘Anda, anda! Olé!’
De een na de ander ging meeklappen, stampen, en de oude vrouwen begonnen hoog en hard te gillen.
Ik had het koud. Er waren wel meer feesten en ook meer heiligen, maar dit feest was altijd net op de rand van de lente. Het begon met een slome wandeling door de velden die ze processie noemden. Dat was vast een grappig gezicht voor alle geiten die daar graasden: een lange rij mannen in pakken en vrouwen met bloemen in hun haar die grote heiligenbeelden met zich mee zeulden, voorafgegaan door een paar muzikanten met klarinetten en trompetten die een bepaald soort treurige, slepende muziek speelden. Zo serieus als iedereen altijd was! Voor onze buurvrouw was het zelfs het hoogtepunt van het jaar. Maar zij mocht dan ook de heilige Isidro zelf vasthouden: een beeld, dat erg op Jezus leek. Versierd met koren en olijftakken want San Isidro was de beschermer van de boeren, hij zorgde elk jaar weer voor de olijfoogst. Je moest een beetje schaatsend lopen om zo’n beeld recht te houden en dat ging de hele stoet dan nadoen. Uiteindelijk kwam je in een soort trance want het duurde eindeloos. En daarna gingen we dansen en bloemen neerleggen in het kerkje en dan gingen de grote mensen bier drinken.  En eten – dat moesten we allemaal. Mijn vader maakte zo ongeveer honderd kilo paella. Nee echt, die pan alleen al was zo groot als een kinderzwembad.
Mijn vader.
Ik zie hem nog staan, in zijn gestreepte schort, door de opstijgende dampen naar Sita kijkend. Hij zag er gelukkig uit. Dat heb je met koks: alles met eten maakt hen blij. De paella van mijn vader was beroemd, zelfs onder de Spanjaarden.
‘Wat is Sita toch knap.’ Maria del Mar was naast me opgedoken met haar vissenogen. Zoals altijd  rolden ze bijna uit hun kassen.  Ik moest bij haar altijd denken aan het woord ‘doppen’. ‘Kijk uit je doppen’ – dat had God bij Maria del Mar vast een beetje te letterlijk genomen.
En nu staarde ze, zoals wel vaker, vol bewondering naar Sita. ‘Dat haar – zo blond als zij is.’
Zelf had Maria ook enorm haar best gedaan: lange rok, bloemen in haar knot en zo’n hoge kam uit de flamencowinkel.
Zo vriendelijk als ik kon vroeg ik: ‘Moet jij niet dansen, Maria?’
‘Niet de sevillana toch, die is echt te moeilijk.’
Ik knikte, ook al wist ikzelf nog steeds het verschil niet tussen de ene dans en de andere. Al die verschillende stapjes, het eindeloos draaien van je handen tot het pijn doet, zelfs liggend op je rok over de grond rollen. Sita kon het allemaal. Als ik het probeerde, ging ik na drie stappen al uit de maat. Dan voelde ik me net een soort reus die per ongeluk kleine mensjes vertrapte.
Ineens was het afgelopen, er klonk applaus. Een paar oude vrouwen gooiden met bloemen.
Sita keek om zich heen, terug uit de hemel. Als ze danst ziet ze niemand, nu zocht ze mij.

Categorieën
Verhalen van de berg

De akelige Arabier

‘Hè jongens, kunnen die stripboeken weg?’ zeg ik en ik smijt alvast een armvol in een kast. Ik zeg nog net niet: ‘Waarom lezen jullie geen echt boek?’
‘Suske en Wiske is leuk’  roepen mijn dochters en ze halen ze net zo snel weer terug. ‘Weet je mam, dit gaat over…’
‘Ik weet waar het over gaat.’  Verrast kijken ze me aan. En ik denk: natuurlijk weet ik het, hoe kon ik dat nou vergeten? Liga’s en pannenkoeken, boerenkool en Suske en Wiske. Dat heeft mij groot gemaakt.

Dankzij Suske en Wiske leerde ik mooie nieuwe woorden als ‘miljaar’ en ‘plezant’ en ook woorden die toen al van vroeger waren: booswicht, kloek, dul, kordaat. En bovendien hadden ze het allitereren tot ware kunst verheven: de sissende sampam, de briesende bruid, de gladde glipper – dit roep ik allemaal nog uit mijn hoofd.
Gelukkig jeugdherinnering: een oranjerode zee van Suskes en Wiskes, vooral op regenachtige zondagen. En mijn broertje en ik in onze pyjama’s middenin die zee. Ik weet niet precies hoeveel delen we in huis hadden, maar ik heb ze allemaal gelezen. Meerdere keren.

Een Jerommeke in je leven

Van Schanulleke hield ik alsof ze mijn eigen popje was en één van mijn schokkendste leeservaringen was dat dit met zaagsel gevulde schatje -ik geloof in het album ‘Bibbergoud’ – behekst was waardoor ze ineens levend, gemeen en ook nog eens reusachtig was. Dat je zo op het verkeerde been wordt gezet en dat wat lief is is ineens de duivel blijkt, is een principe dat ik later zelf nog veel heb toegepast in mijn boeken, en niet alleen in de detectives.
Ook tante Sidonia is een archetype. Een stoere avonturier die manloos twee kinderen opvoedt. Of toch een sneue voetveeg zonder borsten die voortdurend voor rondslingerend wasgoed of een strijkplank wordt  aangezien? Wat je er ook van vindt, ik betrap mezelf erop dat ik haar er in gedachten nog steeds uitpik, gewoon op straat of op het werk: een echte Sidonia.
En Jerommeke! Samen met andere oermannen zoals de vader van Pippi Langkous en de Grote Vriendelijke Reus is hij een van de bakens van mijn leesuniversum geworden. Als Jerommeke in de buurt is, komt alles goed. Of er nou ineens Indianen over straat galopperen, Afrikaanse bomen tot leven komen, of anders wel enge gemaskerde mannen alle honden dood komen schieten – Jerommeke lost het op. Hij is supersterk, hij blijft altijd kalm, hij verspilt geen woord – en hij heeft een heel warm hartje. Zelfs als er ineens een koelkast stuk is, weet je dat Jerommeke hem kan reperareren. Zoeken wij vrouwen niet eigenlijk allemaal een Jerommeke in ons leven – desnoods voor erbij?

Lang leve Suske en Wiske!

Natuurlijk mogen – nee, moeten-  mijn dochters dat lezen. Juist  knap dat het zo tijdloos is. En dan heb ik het nog niet eens over het gemak waarmee die twee over de wereld reizen. Zou ik het daarvan hebben?
Maar net als ik iets in die richting wil zeggen, verklaart mijn dochter terloops: ‘Het is alleen jammer dat bij Suske en Wiske de slechteriken altijd Arabieren zijn.’

Ook verschenen als column op Leesplein:
http://www.leesplein.nl/LL_plein.php?hm=1&sm=2&id=94