Categorieën
Verhalen van de berg

Is een uitgever een vroedvrouw?

Ik had een tijdje een vriendin die belangrijke boeken schreef. Op een dag ging ze trouwen en haar uitgever was getuige. ‘Dat is niet zo raar’  zei de uitgever in haar speech, ‘want als uitgever ben ik ook de vroedvrouw van al haar boeken.’
Niet veel later veranderde die vriendin van uitgever. Ze was enorm verbaasd dat haar oude uitgever woedend op haar was. Maar ik had zelf toen net een baby gekregen en dacht: je vroedvrouw sleept je langs de poorten van de hel, die ziet je op je allerzwakst en op je allersterkst en aan het eind ben je diep en hevig verliefd op haar geworden – die verlaat je toch ook niet zomaar voor een ander?

Mijn eerste uitgever was een lieve oude man en ik ben hem eeuwig dankbaar dat hij mijn eerste boek wilde uitgeven. Maar Jan, zo heette hij, vond alles goed wat ik schreef. Dat was drie boeken lang heerlijk, maar toen verlangde ik naar iemand die zei: doe dit niet en dat wel, die vragen stelde, die overzag waar ik zelf te dicht op zat. Toch een soort vroedvrouw dus.
En toen kwam Liesbeth op mijn pad. Van haar moest ik mijn boek ineens wel vijf keer helemaal opnieuw schrijven, en daarmee begon het echte werk. Maar toen Het heksenhotel eenmaal af was, was het wel precies het boek geworden dat ik al die tijd had gewild. En al die lange maanden leefde Liesbeth mee, soms streng, soms vrolijk, soms zei ze onzin en soms wijze dingen –  maar het belangrijkste: ze was er. Zelfs toen ik op reis ging, stuurde ze twee jaar lang elke week (elke week!) een mailtje naar me en het schrijven ging ondertussen gewoon door. Mijn olifantenboek heb ik zelfs aan Liesbeth opgedragen.
Dus ja, er zullen vast schrijvers zijn die een uitgever vooral, heel praktisch, zien als een makelaar van boeken, maar ik ben dat anders gewend.

Overspelig

Ik ging op een berg wonen en ik ging andere dingen schrijven. Nooit meer lief was het eerste boek dat helemaal nieuw was, ook voor mij, en toen was Liesbeth al met pensioen. Ik kreeg een nieuwe uitgever, zomaar cadeau. Een uitgever die goed was in vrolijke boeken in series. Van die boeken waardoor mijn royaltie-afrekening er aan het eind van het jaar toch nog best goed uitziet en waardoor steeds meer scholen mij uitnodigen om workshops aan kinderen te geven. Precies wat ik wilde. Een tijdje geleden dan.
Want hoe raarder ik ga schrijven, hoe meer ik ga verlangen naar een uitgever die ook een beetje raar is. Die het aanmoedigt als ik minder voorspelbaar ben en die mijn boeken vervolgens als zijn of haar kinderen ziet en er dag en nacht voor in de weer is.
Misschien bestaat zo’n uitgever helemaal niet. Toch moest ik het zeker weten. En daarom ben ik nu in Nederland, een beetje stiekem, bijna overspelig. Met mijn rode bloem in mijn haar drink ik sloten vol koffie met wel drie uitgevers. En tussendoor denk ik heel diep na. Is een uitgever, is mijn uitgever, een vroedvouw?
Wordt vervolgd!

Categorieën
Verhalen van de berg

Vuile dieven!

Het is weer eens zover! Ik ben in mijn leven al zo ontzettend vaak beroofd, je zou er bijna stoicijns van worden. Ligt het aan mij, of is de wereld gewoon slecht en gevaarlijk?

Een overzichtje tot nu toe.
Gerold. In Amsterdam, heel klassiek een keer bij een schoenenwinkel in de Kalverstraat terwijl ik even naar de spiegel liep. Kom ik terug… tas weg. Of nog brutaler: bij de Hagendasz ijswinkel op het Leidseplein waar ik met mijn moeder een ijsje zat te eten en mijn tas onder de tafel vandaan gehengeld was. Scheen enorm vaak voor te komen, volgens de politie. In Madrid, nog helemaal niet zo lang geleden, in de metro naar het vliegveld, ook al zo klassiek. Kort daarna werd Ilco van zijn portemonnee beroofd in Barcelona. De creditcardmaatschappijen hebben hun handen vol aan dat blokkeren en deblokkeren van ons.

Kinderspulletjes

Uit huizen. Toen we nog aan de gracht woonden op één hoog. Toen was de dief door het raam naar binnen geklommen terwijl we lagen te slapen. In Durgerdam, twee keer geloof ik. En elke keer weer die slome verbijstering als je er heel langzaam achter komt: waar had ik nou toch mijn portemonnee… en waarom is die la eigenlijk open… en heb jij de deur soms niet dicht gedaan?
Op reis waren we nooit bang voor rovers. Toch is het een keer gebeurd: tas met kinderspulletjes uit auto in bij eenzaam bergrestaurantje in Turkije. In alle opzichten, voor de enorm verdrietige meisjes maar ook voor de dief, een sneue buit. Veel lucratiever en professioneler was hoe we tot twee keer toe werden geskimd (woord ter plekke geleerd). Terwijl wij lekker rondtoerden, plunderden criminelen in Kaapstad onze rekening met gekopieerde codes van pasjes. Kaapstad is daar berucht om, weet ik inmiddels. Maar goed, dat krijg je allemaal terug van de bank, dat is een troost.
En daar hoop ik nu ook op, want nu is er weer iets dergelijks aan de hand.

Brievenbus gehackt

De brievenbus van ons postadres in Nederland is gehackt. Iemand heeft de bankpost van ons (en anderen) eruit gehaald en op onze naam creditcards aangevraagd. En ook nog eens gewoon gekregen van de ING! Vervolgens natuurlijk als een gek dingen gekocht. Vliegtickets, merkkleding, voor duizenden euro’s. En misschien nog wel het naarste: terwijl deze zaak nog loopt en we dus officieel zelf nog steeds ‘verdacht’  worden van al die ellende, word ik net gebeld door de eigenaresse van de gehackte brievenbus dat er alweer een nieuwe creditcard rouleert en alweer 5000 euro is afgeschreven…
Het zal heus wel weer aangevuld worden, we kunnen echt aantonen dat wij het zelf niet waren, maar toch. Het voelt een beetje alsof je wordt aangerand, ik kan er wel om huilen. Blijf toch eens met je poten van andermans geld af, stelletje klootzakken!
(Hm, toch niet zo stoicijns als ik dacht).

Categorieën
Verhalen van de berg

Rupsje nooitgenoeg

‘Mama, mag ik brood met reuzel?’
In die vraag zat al mijn liefde voor verhalen. Want ‘brood met reuzel’, dat had ik net gelezen bij Ot en Sien. Dat vonden die kinderen daar het lekkerste dat er bestond. En ik wilde net als zij smullen van dat rare reuzel dat je vooral met grote happen scheen te moeten eten.
Ik weet niet wat mijn moeder me gaf (spekrandjes? boter?), maar dat ze niet iets zei als ‘Reuzel? Wat een onzin!’ was al genoeg. Ik kon de wereld van Ot en Sien ter plekke tevoorschijn toveren. Er was dus een dubbele brug nodig naar mijn eigen fantasie: eerst het verhaal, dan de smaak.

Als Rupsje Nooitgenoeg at ik mij door mijn boeken heen. Heidi werd sterk van ‘dikke hompen brood’ met de gesmolten kaas van de geiten van haar grootvader. Tijdens een vakantie in een eenzaam bos verlangde ik ineens, samen met Sjakie, zo naar ‘de romige, volzoete, krachtige smaak van chocola die je hele mond vult’  dat mijn vader een uur is gaan rijden alleen maar om voor mij ergens een winkeltje met repen te vinden.
Misschien houd ik daarom ook wel zo van Astrid Lindgren. Ik kan nooit ‘gehaktballetjes in de pan laten dansen’  zonder aan Karlsson te denken. En met kerstmis verander ik ter plekke in de moeder van Emiel en mijn Spaanse keuken in een pandemonium van bakken en braden en inmaken – precies zoals ik dat altijd voor me zie bij het lezen van Bolderburen. Spanje? Zweden!
‘Het verhaal houdt niet op als het boek dichtgaat.’  Dat was het belangrijkste idee achter ons project Het verhalenkasteel. Vertaal het boek in knutsel-, schrijf-, muziek- en zelfs kooklessen – des te groter is de impact daarvan.

Latkes bakken, nu!

Het overkomt me nog steeds. Neem het boek ‘The help’. Elke keer als iemand verdrietig of boos is in dat boek, wordt er een karamelcake gebakken. Waardoor ik na dat boek aan niets anders meer kon denken. Dus ja, nu heb ik na een beetje zoeken het perfecte recept. En het leuke is: elke keer als ik die cake bak, zie ik weer scenes van dat boek voor me, krijg ik weer dat Help-gevoel.
Of Bruidvlucht. In dat boek (niet de film) raakt een vrouw geobsedeerd door het bakken van latkes, aardappelkoekjes. Haar gevecht met haar joodse achtergrond wordt een manisch gezoek naar het ultieme recept van haar dode grootmoeder. Ook al ben ik zelf maar voor een kwart joods, ineens leek het mij ontzettend belangrijk om goede latkes te kunnen bakken. Ik vind ze niet eens echt lekker maar af en toe speelt dat boek weer op. Latkes bakken, nu!
Dus toen mijn eigen dochter laatst ineens vroeg: ‘Mama, wil je polenta maken?’  zei ik niet: ‘Nee, lieverd, dat vind ik heel vies en ik weet absoluut niet waar ik hier in Spanje aan polentameel kan komen.’  Maar toen begon ik druk te zoeken en mensen in Nederland te vragen om dat meel naar mij op te sturen. Want mijn dochter had er namelijk net over gelezen in Levende bezems….

Dit stukje verscheen ook vandaag als column op Leesplein: http://leesplein.nl/LL_plein.php?hm=1&sm=2&id=81
Het recept voor karamelcake staat hier:  http://www.annavanpraag.nl/2010/08/karamelcake/

Categorieën
Verhalen van de berg

Ruiken aan een zakje

We pakken het zakje voorzichtig uit de grote doos. We geven het door. We openen het nog niet. We eten niet. We ruiken, dwars door het zakje heen. Ze zijn niet eens van de echte bakker, maar toch. Die geur! Dat verse, dat zoete.  We leggen ze nog even opzij. Nog niet. Misschien morgen.

Na onze laatste grote reis was het extreem aan de hand. Albert Heijn voelde echt koninklijk, de lichten zo mooi, het eten in die schappen zo schoon en gekleurd, de veelheid. Dat vooral.

Er is een tijd geweest dat ik elke week voor honderden euro’s boodschappen liet komen, met een chique bezorgservice. En dat ik dan nog klaagde dat ik niet wist wat we moesten eten die avond.
Maar als je hebt geleefd in de schaarste van west Afrika, vergeet je nooit helemaal hoe het is als er een heleboel dingen gewoon niet zijn. En dat gaat zelfs door in Spanje. Dat heeft inmiddels vooral met logistiek te maken. Ik ken expats die voorraadkamers vol hebben met dertig potten pindakaas, tien kilo waldkornmeel en toch algauw tien flessen ketjap. Maar dat krijg ik echt niet voor elkaar – en dat hoeft ook niet. De hagelslag bijvoorbeeld: meestal redden we het wel van de ene gast tot de andere. Iedereen vindt het leuk om zoiets voor ons mee te nemen en wij zelf niet, omdat we bijna altijd met alleen handbagage reizen. Nog niet zo lang geleden bracht iemand een rol beschuit en een pakje echte roomboter mee. Daar kan dan geen taart tegenop.

Appie

Een maandje of twee geleden ontdekte ik een winkel bij Barcelona en die heet, ik lieg dit niet: Appie Hein. En die bezorgen dus Nederlandse dingetjes door heel Spanje. Gisteren had ik voor de tweede keer iets besteld. Zo feestelijk: komt er een doos met alleen maar vruchtenhagel, ontbijtkoek en Liga Evergreen (‘Mam, bestel nog een pak alleen voor mij. Ik betaal het zelf van mijn zakgeld.’). En krentenbollen.
‘Vanmiddag bij de thee, dan gaan we ze eten,‘  beloofde ik de meiden vanmorgen in een vlaag van opperste Nederlandse gezelligheid (want thee drinken is ook al helemaal niet Spaans).  ‘En heb je er dan heel misschien ook een beetje Nederlandse kaas bij?‘  vroeg er eentje hoopvol. Maar nee. Er moet  natuurlijk wel wat te wensen blijven.

Categorieën
Verhalen van de berg

Huis met geesten

Ons huis is oud, er is al van alles in gebeurd voordat wij kwamen. Er woonden boeren met geiten, een schijnbaar keurig Engels stel had er een bed&breakfast, en er heersten excentrieke dametjes, zoals de in Montefrio nog steeds legendarische Victoria. En dan heb je nog al die mensen die allang vergeten zijn. Of niet helemaal, want sommigen zijn er nog. Dat weet ik want ik zie ze bijna dagelijks. En mijn dochter ziet ze ook, ontdekte ik laatst.

Ik ben eraan gewend geraakt dat ik in de keuken sta of achter mijn computer zit en ineens iemand achter me voel. En dat je dan omkijkt en er alleen nog een soort schaduw is aan de rand van je blik. Soms zijn het mijn ‘eigen’ geesten: mijn oma, mijn neefje. Misschien denk ik ze om me heen, dat zou zomaar kunnen.
Maar hoe zit het dan met die anderen? Er zwerft hier van alles door het huis, volgens mij. Vaag en vriendelijk, over het algemeen. Oké, het kan heel goed zijn dat de vele eenzame schrijfuren een wat te grote impact hebben op mijn fantasie – of dat ik teveel heksenboeken heb geschreven. Maar hoe verklaar je dan dat mijn dochter er af en toe ook over begint?
In haar kamer woont ‘Belle Hélene’: een meisje met bruin haar dat zijzelf was in een vorig leven. Dat klinkt creepy, maar mijn dochter vertelt het heel terloops, zoals je een droom vertelt. Ook ‘De Schrijver‘  ziet ze af en toe en soms zit  ‘Sorrow’ aan haar bureau. Maar daar is ze een beetje bang voor, dan moet ze snel naar haar bed rennen want daar is ze veilig.

De vloekenman

En ineens moest ik denken aan de tijd, lang geleden, dat diezelfde dochter elke nacht gillend wakker werd van de nachtmerries. Dat heeft maanden en misschien wel jaren geduurd en in mijn moederlijke wanhoop belandde ik uiteindelijk, via via, bij een rare man in Zandvoort. Hij zag eruit als een ambtenaar en was een beetje groezelig gekleed. Zijn huis was bepaald niet zweverig en de radio stond keihard aan, terwijl hij met mij praatte. O ja mijn dochter, hij zag haar toen ik binnenkwam al voor zich, die was enorm ontvankelijk voor van alles en nog wat. En in dit geval hadden de nachtmerries te maken met oude familievloeken en vloeken die al tientallen jaren in ons toenmalige huis zaten. ‘Maar’ zei de vloekenman terwijl hij een beetje friemelde aan iets dat eruitzag als een rozenkrans (hij had les gekregen in Suriname, van de bosjesmannen, dat was ik nog vergeten te zeggen), ‘dat is nu allemaal opgelost.’
Nogal beledigd stapte ik naar buiten: hoe kon dit vage praatje nou effect hebben op al die eindeloze nachtmerries van mijn kind?! Maar die nacht sliep ze door. En de nacht erop ook, en de volgende en de volgende.

Sorrow

Het is die Sorrow. Die bevalt mij niet, geloof ik. En toen herinnerde ik me wat de vloekenman toen ook nog had gezegd: ‘Je dochter blijft dit doen in haar leven: oude vloeken bevechten, voor zichzelf en voor anderen. Daarom kom je nog wel een keer bij mij terug.’
Ik hoop het niet. Dit soort dingen wil ik eigenlijk zo min mogelijk benoemen. Zo’n stukje als dit is me eigenlijk al teveel.

Categorieën
Verhalen van de berg

Aardbeien in de winter

Auberginekoekjes, auberginesaus, auberginegratin, auberginemedaillons, auberginesalade… soms ben ik het zo zat! Wat nou seizoensgroente, wat nou leuk van het land, doe mij iets heerlijk verwerpelijks uit de kas.

Vaak is het een sport. Zie ik iets raars in de groentewinkel en ga het meteen uitproberen. Dan zijn het meestal ouderwetse, in Nederland uitgestorven groenten. Kardoen bijvoorbeeld, dat is een soort bleekselderij, alleen smaakt het veel zachter. Of pastinaak, een witte wortel. Je kunt er chips van maken, of ze gestoofd in boter eten, niks mis mee. Ik had een tijdje geleden ook een soort groene bollen gekocht, waarvan we geen idee hadden wat het was. Na heel lang zoeken kwamen we er achter dat geen groente was maar fruit en wel: custardappel. Iets tropisch uit Peru, dat, net als de maki of de kaki of hoeheethet, ook in Zuid Spanje wil groeien. Je moest ze schillen en dan schenen ze, als een soort snoepje uit Willy Wonka’s chocoladefabriek, tientallen smaken tegelijk te hebben, van yoghurt tot ananas. Niet waar! Hard en raar en zuur smaakten die nepappels, zelfs toen ik er een shake van maakte met sinaasappelsap. Niemand dronk het op, experiment mislukt.

Zwarte tomaten

Maar er is ook veel niet. Ik kan zo verlangen naar venkel. Naar witte asperges, naar echt lekkere spinazie, naar zuurkool (jaaaaa, daar droom ik van… en nu niet zeggen dat je dat zelf kan maken want er zijn grenzen aan mijn kwaliteiten als keukenprinses), boerenkool, peultjes… Of naar aardbeien in de winter en naar alles wat Aziatisch is zoals tauge of paksoi. In plaats daarvan kom ik negen van de tien keer van de groenteman terug met tomaten en aubergine. Ik houd niet echt van tomaat, al heb je die hier in zo’n tien soorten, van groen tot zwart, en heus wel van aubergine, maar ik mis, bijvoorbeeld, verse erwtjes. ‘Kun je die dan niet gaan verbouwen?’  vraagt iemand af en toe. Maar nee, al dat gewroet in de aarde en dat onkruid, ik word al zenuwachtig als ik er aan denk. Ik kan niet eens een plant in huis aan en als Ilco weg is, vraagt hij de meisjes de bloemen buiten water te geven want anders zijn ze dood als hij terugkomt.
Maar nu is Ilco er gewoon en vanmorgen ging hij naar de stad. ‘Neem wat lekkere groente mee,’  had ik gezegd. Deze week al twee keer aubergine gegeten dus ik dacht: hij snapt het wel. Maar nee. Kom ik in de keuken is het eerste wat ik zie: tomaat. En weer die fucking aubergine!

Recept: auberginekoekjes

Pond aubergines schillen, in plakken en even koken tot ze zacht zijn. Water eruit knijpen en fijnhakken. Mengen met half pond gehakt (of een deel met anjovis, als je, zoals ik, ook vegetariers in huis hebt), een losgeklopt ei, teentje knoflook, vier eetlepels geraspte kaas, nootmuskaat, zout, peper, gehakte peterselie en broodkruim, totdat het glad is. Platte koekjes maken en op niet te hoog vuur in de olijfolie bakken. Koud ook lekker (goed voor een picknick).

Categorieën
Verhalen van de berg

Zo’n dag

Ik hoor mezelf best vaak zeuren dat ik nergens thuis ben, ook niet in Spanje. Of over al het gedoe dat hoort bij moeder zijn. Maar vandaag was anders.

Mijn sportieve familie ging skiën in de Sierra Nevada, maar Chaia kon niet mee met haar pols in het gips. Dus om haar te troosten (en mezelf even van de berg af te schoppen) gingen we samen een dagje naar Granada. Daar was het natuurlijk ook uitverkoop en Chaia en ik hebben allebei totaal geen moeite met van paskamer naar paskamer rennen. Sowieso lijkt zij van de drie misschien wel het meest op mij. Dat Spaanse temperament waar ik soms zo op mopper, bijvoorbeeld. ‘Jij was anders ook ineens heel kattig,’  roept ze dan, of: ‘Je schreeuwde zelf minstens zo hard.’ Verder is ze het minst knuffelig van de drie. ‘Raak me niet aan!’  is echt zo’n Chaia-opmerking. Dan ben ik beteuterd, maar als ik erover nadenk: ik deed niet heel veel anders tegen mijn eigen moeder.
Maar Chaia is ook de grootste lezer. Je kunt haar gangen nagaan aan het spoor van boeken dat ze achterlaat. Af en toe moeten we haar bed echt leeghalen omdat er geen plek meer over is voor haar kussen. En ze is grappig, origineel, sprankelend en soms enorm lief. En vandaag in Granada was ze dat allemaal. Het was ook zulk mooi weer! Iedereen die deze vakantie naar Spanje wilde komen en het toch niet deed, moet dubbel spijt hebben want het is de zachtste, zomerste winter sinds tijden.

Pleintje

Daar zaten we, met onze uitverkooptasjes, op een schattig pleintje in de zon onder (we hebben ze geteld) vijfendertig palmbomen. Met zijn koloniale gebouwen in felle, afgebladderde verf doet Granada soms aan Havana denken en vandaag was zo’n dag.  We aten salade en ik voel me altijd zo rijk als ik lunch met salade op een terras. Dat komt nog uit de tijd dat ik een arm, hongerig studentje in Parijs was en door de Hallen liep met mijn baguette onder de arm, starend naar de Franse elite met hun tinkelende wijnglazen.
Maar dit was niet Parijs, het was heel erg Spanje. Want aan ons trok een stoet van muzikanten voorbij. Leuke Granada-hippies met lange haren tot hun middel (niet eens in een staart) die oude Spaanse ballades zongen. Gevaarlijke zigeuners die hun gitaar bijna op hun schouders hielden zo hoog. En natuurlijk zwetende flamenco-danseressen.
Het was zo’n dat dag dat iedereen ‘guapa’ tegen je zegt. Zo’n dag dat je precies het tafeltje hebt gekozen dat het langst in de zon blijft. Dat je een prachtige ketting vindt voor maar twee euro en een echt flamencotruitje. Maar ook dat al die dingen niet eens hoeven. Want ik zat daar zomaar heel gelukkig, met mijn middelste meisje op een pleintje in Granada.

Categorieën
Verhalen van de berg

Hoe gaat het oude vrouw?

Het zijn slome dagen, een beetje wazig en opruimerig. En toen vond ik ineens dat vinyl singletje tussen de platen. Het was een telefoonliedje, helemaal krakend en erg dramatisch, zoals dat hoort met telefoonliedjes.

‘Hey Monique’ heet het lied, ik ken het uit mijn hoofd. Een meisje aan de telefoon met haar vader, die weg is. Weg als in: gescheiden. En die terugkomt! Midden onder dit liedje komt alles weer goed, een wonder. Monique zingt die man gewoon terug door te verklappen dat mama bijna iedere nacht huilt ‘en daar kan ik bijna niet van slapen.’  De vader bedenkt zich geen moment: ‘Als dat werkelijk waar is, kom ik direct naar huis!’ En hij smijt de hoorn op de haak, je verwacht hem als het ware meteen rammelend aan je eigen voordeur.
Telefoonliedjes zijn altijd indringend. En dramatisch. Denk Dokter Bernhard, toch wel de moeder aller telefoonliedjes, dat maakt me altijd aan het huilen: je hoort die lieve dokter Brandsteder en je vertrouwt hem helemaal als hij zegt dat het goed komt met de onbekende zieke man. Maar dan hoor je, plotseling, de stem van een hysterische Bonnie Sint Claire die gilt: ‘Nee! Nee!’  Omdat haar man dan toch doodgaat – zomaar middenin het liedje. Elke keer weer een schok.

Opoe

Nog erger? Ik geloof het wel. Ik zag het woord ‘Bandoeng’  staan (ja, ik ga dus naar Indonesie) en toen dacht ik: o ja, Hallo Bandoeng van Wieteke van Dordt. Meteen opgezocht en ja hoor, het was ook zo’n telefoonliedje. De stokoude moeder is ver weg en ze belt naar Bandoeng, waar ze haar zoon aan de lijn krijgt. ‘Dag lieve jongen,’  zegt ze. ‘Hoe gaat het, oude vrouw?’ antwoordt haar zoon, een beetje oneerbiedig wel. En hij laat vervolgens ook nog even de kleinzoon aan het woord die ‘tabeh’ tegen de opoe roept. Daarvan raakt de oude vrouw zo geëmotioneerd dat ze, ‘hallo, hallo’  roepend neerstort, ik geloof zelfs dood. Zo treurig, ik ging er meteen mijn eigen moeder van bellen in dat verre Nederland. En die speelde onbewust haar rol helemaal mee, door te zeggen: ‘Als ik je stem zo hoor, mis ik jullie heel erg. Ik krijg gewoon tranen in mijn ogen.’
Gelukkig was dit het echte leven en geen liedje dus er ging niemand dood en er stond ook niet ineens iemand aan de de deur te rammelen. We drukten het gesprek weg en gingen gewoon allemaal verder waar we waren gebleven. Misschien een klein beetje minder wazig.

Categorieën
Verhalen van de berg

Met grote letters ANNA

‘We hebben de druiven in huis, de nieuwe rode onderbroeken en zelfs de driekoningenkrans is besteld. Laat dat nieuwe jaar maar komen,’  zegt Bloem. Tevreden gooien we de oliebollen in de olijfolie.

Zo moet het eigenlijk op het platteland van Spanje: je gaat met al je vrienden en familie in een restaurant eten. Onder je Spaanse feestkleding (denk glimmende minijurk en hoge hakken voor de vrouwen en glimmend jasje voor de mannen) draag je, man en vrouw, een nieuwe rode onderbroek voor geluk in de liefde. Zelfs de baby. Zelfs de onvermijdelijke oma. De maaltijd begint om een uur of half elf. Tijdens het eten (vis of vet vlees druipend van de olie, aardappels druipend van de olie, puddingachtig toetje) kijk je naar de tv waarop om twaalf uur presentatoren voordoen hoe je bij elke slag van de klok een druif in je mond propt. Dan drink je cava en nog meer cava en rumcola en whisky en nog meer rumcola en nog meer whisky en zo kom je de nacht wel door.

Feliz ano nuevo

Maar zó ingeburgerd ben ik nou ook weer niet. Druiven ok, en die onderbroek heb ik aan inderdaad (‘er staat met zilveren letters ‘feliz ano nuevo’ op, echt waar) omdat ik nou eenmaal geloof in bijna elk bijgeloof.  En natuurlijk wil ik cava maar dat wil ik altijd, liefst eentje met veel chardonnay erin zoals die van Anna de Cordoniu waar, heel feestelijk, met grote letters ANNA op staat. Het is ook nog eens onze trouwdag, dat vergeten we gek genoeg elk jaar een beetje. Gelukkig zijn er altijd vrienden en familieleden die ons heel attent al dagen tevoren beginnen te feliciteren. Elk jaar vuurwerk op mijn trouwdag, dacht ik ooit, maar niet in Montefrio waar alleen de zigeuners – kilometers verderop – om middernacht de straat op gaan.
En dan zit ik dus gewoon thuis bij het vuur met man en meisjes. Misschien doen we zelfs wel (‘Mam! We lijken wel zo’n eng modelgezin!’) een spelletje. Met die zelfgebakken oliebollen erbij, vooral om de frituurgeur in je haar die stiekem een beetje aan Nederland doet denken. En dat we dan van die vage voorspellingen gaan doen: 2012 wordt het jaar van…

Boek

Ik weet het eigenlijk al. Dit wordt het jaar van Indonesie. En van een nieuw boek waar ik al heel lang mee bezig ben, bijna dag en nacht. Daar ben ik zo vol van, ik wil het wel van de daken schreeuwen. Eigenlijk is het een wonder dat ik er tot nu toe zo weinig over heb losgelaten (ook een soort bijgeloof, denk ik). Maar de eerste versie is naar de eerste lezer gegaan en nu kan ik niet meer terug – en dat wil ik ook helemaal niet. Zodat ik om 12 uur, kwijlend van die mondvol druiven, waarschijnlijk alleen maar denk: mijn boek, mijn boek, het jaar van mijn boek…

Lieve lezers

Dank jullie wel voor het blijven lezen van al mijn avonturen. Ik ben blij en trots dat jullie er zijn en wens jullie allemaal een superjaar toe. Wat wordt het? 2012, het jaar van….

Categorieën
Verhalen van de berg

Jopa!

‘Hoe komt u aan uw ideeen?’  Deze vraag, in allerlei vormen, hoor ik het vaakst. Er gaat eigenlijk geen week voorbij zonder die vraag (meestal via de mail). Vandaag bij wijze van antwoord het verslag van een gebeurtenis die zomaar een boek zou kunnen worden.

Ik weet niet hoe dat zit in Nederland, maar de laatste dagen voor de kerstvakantie wordt er hier praktisch geen les meer gegeven op de middelbare school. Heel veel kinderen blijven dan ook thuis om te helpen met de olijfoogst. Het zou leuk zijn als de school dan bijzondere dingen zou organiseren (kerstgala’s! hoor ik maar steeds van Nederlandse kinderen) maar nee. ‘Ik heb nog nooit zoveel stomme films achter elkaar gezien als deze laatste dagen’  zucht Bloem, samen met Chaia een van de zielige kinderen die van hun moeder gewoon naar school moeten, les of geen les. Verveling alom. En toen liep het dus uit de hand.

Kostschool

Het gebeurde in twee huizen, los van elkaar. De ouders zijn hele dagen op de velden, olijven aan het plukken. Daarvoor is hier speciaal een ‘residencia’  naast de school. Daar kunnen de boerenkinderen deze maanden terecht om te eten, en zelfs om te slapen. Een soort kostschool dus.
‘We gaan spijbelen.’  Of in het Spaans: ir de jopa. Ineens was het idee daar, het zoemde door de school. Spaanse scholen gaan op slot gedurende de lessen, dus dat maakte het extra spannend. De kinderen moesten ongezien over de hekken klimmen. En daarna was het nog steeds gevaarlijk. Montefrio is zo klein en alle cafeetjes zijn solidair met de school, daar kom je niet in als spijbelaar. De olijffabriek is ook nog eens pal naast de school, dus nog meer kans om gesnapt te worden. Daarom vluchtten al die kinderen naar die twee lege huizen. Lieve kinderen, stoute kinderen, jonge kinderen, oude kinderen. En wat er toen in die huizen gebeurde kunnen we alleen maar raden. In ieder geval, het had met roken en drank te maken. Want later in de residencia ontstond een waar pandemonium van kotsende en stomdronken kinderen. En ook nog huilende kinderen omdat het huis van hun ouders veranderd was in een enorm slagveld.

Brave boerenkinderen

Hoe komt zo’n hele school collectief in beweging? Wat gebeurde er allemaal in die twee huizen? En hoe kan het met al die doorgaans zo brave boerenkinderen zo snel zo uit de hand lopen? Dat verhaal zou ik wel willen vertellen, een keer. Mijn fantasie heeft het allang overgenomen. Want wat er echt is gebeurd weten we niet omdat mijn eigen dochters er niet bij waren. Niet omdat ze niet durfden, maar omdat ze er bij voorbaat al geen zin in hadden. Zodat Bloem met één ander meisje overbleef in de klas, en de vertwijfelde lerares, die de hele tijd bezig was wegklimmende kinderen van het hek af te sleuren en willekeurige ouders op te bellen, hun sommeerde dan maar samen naar de kroeg tegenover de school te gaan. ‘Zeg maar dat ik heb gezegd dat het mocht.’ Bloem en Laura hadden het vervolgens reuze gezellig met zijn tweetjes. Maar daar zit dan weer niet echt een verhaal in.