Anna van Praag boeken en verhalen
Categorieën
Afrikareis

Insha’allah

(Nouakchott)
De dokter komt zo insha’allah (als God het wil).
Wij vinden wel nieuwe auto-onderdelen insha’allah.
Er is heus wel een Western Union open insha’allah.
Uw visumverlenging is vanmiddag klaar insha’allah….

Zen & de kunst van het wachten. En heimwee… naar koninginnendag in Durgerdam en de terrasjes van Amsterdam. Want Nouakchott, de hoofdstad van Mauretanie, staat nu niet bepaald bovenaan het lijstje van favoriete stedentrips. Geen boulevard, geen park, geen terras, geen museum, geen geldautomaat (maar ook niks om je geld aan uit te geven). De stad bestaat grotendeels uit zandstraten vol hobbels en kuilen waar de mensen leven tussen hun eigen afval. Alles is in opbouw (of afbouw) en de enige reden voor het ontbreken van een krottenwijk, is dat de stad zelf een grote krottenwijk is. Iedereen poept en plast maar in het rond en de stank is bij vlagen onverdraaglijk. De paar sneue expats die hier zijn terechtgekomen hangen dus met z’n allen rond het (enige) zwembad van het hotel waar wij nu ook verblijven. Zachte bedden voor onze gekeneusde lijven!

Een disneyland van spetters

Bloem, die eerst niet eens zelf kon opstaan, duikt nu alweer het zwembad in. De hechting in Dunya’s gezicht is na een operatie echt heel mooi geworden en ze ziet er gelukkig niet meer uit als een bokser vlak na de wedstrijd. Ook zij zwemt vrolijk rond: “Kijk mama, een disneyland van spetters!” En Chaia noemde het ongeluk in een interview met de Kidsweek (verschijnt later) zelfs “het stomste maar ook het leukste wat ons deze reis is overkomen” want “nu weten we dat we een sterke familie zijn en dat we alles aankunnen”  (wellicht hebben het zwembad en de verse pannenkoekjes bij het ontbijt hier ook iets mee te maken).
Wat ook hielp om het leed te verzachten: lieve mails uit Nederland.
Ilco heeft in alle hoeken en krochten van Nouakchott gezocht naar onderdelen voor de auto. Tussen de geiten en de kippen vonden we uiteindelijk de enige andere Landrover in deze stad en deze auto wordt nu –insha’allah- donor van de onze. Nieuw dak, nieuwe deuren, nieuw frame, nieuwe ramen. Het duurt twee weken.
Het zal niemand verbazen dat we die twee weken niet in Nouakchott blijven. Om de woestijn en de oases van Mauretanie te verkennen hebben we een pick up met chauffeur geregeld. Onze Mauretaanse vrienden zweren bij zijn betrouwbaarheid.
En die engeltjes, die volgens velen op onze schouders zaten bij dat vreselijke ongeluk, die engeltjes fladderen gewoon mee. Insha’allah.

Categorieën
Afrikareis

Auto op zijn kop

O nee, daar gaan we.
De auto draait en draait. Naar links, naar rechts. Klabeng, ondersteboven.
Dan een enorme klap waarna alles ophoudt.

Benzine. Bloed. Ik leef nog. Waar zijn de meisjes?
Ik zie Chaia, ze klautert over mij heen door het raam de auto uit. Bloem wil niet, de koelkast is op haar terechtgekomen. Iemand trekt haar door het dakraam naar buiten.
Waar is Dunya? WAAR IS DUNYA?
Hier is ze al, zegt iemand. Ik kruip naar buiten, als een beest over de grond. Op mijn hoofd het grote boek van Polleke waar Bloem net nog in zat te lezen, ik merk het niet.
Dunya huilt, ze zit onder het bloed. Blijkbaar is ze door het open raam de auto uitgeschoten. Ik trek haar op mijn schoot. Stil maar, alles komt goed.
Bloem ligt, ze wil niet opstaan. “Mijn rug, mama, mijn rug.” Stil maar.
Verderop schreeuwt Ilco wanhopig tegen de chauffeur die dit alles op zijn geweten heeft. Ik hoor hem steeds opnieuw roepen: “Pourquoi, monsieur, pourquoi si vite?” Stil maar.
Iemand gaat hulp halen. “Het ziekenhuis,” zeg ik, “vlug.”
Tijdens het wachten sjouwen Chaia en Ilco het hoogstnoodzakelijke uit de auto, die als een omgevallen tor op zijn rug ligt. Paspoorten, geld, autopapieren, de lievelingspopjes van de meisjes, de satelliettelefoon, de ipod.
Een mantra komt op in mijn hoofd. “We leven, we slaan ons hier wel doorheen, we zijn een sterke familie.”
Steeds herhaal ik die woorden tegen Dunya en Bloem. We leven, we slaan ons hier wel doorheen, we zijn een sterke familie.
En die hele lange, lange driehonderd kilometer naar de hoofdstad blijf ik dat maar herhalen.

Hippies

We hadden gekampeerd op het strand van een woest en prachtig natuurpark. Geen elektriciteit, geen wc. Alleen maar een paar hippies zoals wij die hun verse visjes roosterden boven het vuur en hun afwas deden in zeewater.

Het was een piste dwars door de woestijn om er te komen en op de terugweg bood de parkwachter aan om met ons mee te gaan om de weg te wijzen. De laatste vijf kilometer waren extra lastig en de parkwachter stelde voor dat hij zou rijden.
Het leek een goed idee van een betrouwbaar persoon met veel ervaring. Wie had kunnen denken dat deze man, zodra hij het stuur overnam, veranderde in een roekeloze macho, die binnen drie minuten de macht over het stuur kwijt was?

Wonder

Allahoe akbar, zeggen ze hier, God is groot. Het eerste wonder is dat we alle vijf ongedeerd zijn. Gebutst, gekneusd, geschramd, van top tot teen verstijfd, maar niks ernstigs.
Het tweede wonder zijn de hulptroepen. Waar kwam die Spaanse Arabier ineens vandaan die ons naar de hoofdstad bracht en een dag later de auto voor ons ophaalde? Mijn vriend Abbe van de kliniek, die steeds eten bracht (het is ongelooflijk fijn als je totaal ontredderd bent en er komt ineens iemand met pizzas binnen) en dag en nacht zijn auto en zijn telefoon voor ons openstelde. Of onze Landroverman in Nederland, Teije, die alles uit zijn handen heeft laten vallen om onderdelen te regelen die juist hier in Mauretanie enorm schaars zijn.
Het derde wonder is misschien de Landrover zelf wel. Het is door zijn enorm sterke kooi dat wij er nog zijn. En hij rijdt nog steeds, ook al is hij dakloos en totaal uit het lood.
We weten nu nog niet of we hem weer genoeg kunnen oplappen. En veel van onze fijne spulletjes zijn stuk. Maar dit weten we wel: we gaan hoe dan ook door met onze reis.
We leven.
We zijn een sterke familie.

Categorieën
Afrikareis

De oversteek

(Nouahdibou, km 8570)
We hebben het gehaald!
Bijna tweeduizend kilometer door de Sahara, voorbij de Kreeftskeerkring. Het was een lange tocht. Eenzaam maar mooi. Soms was het net alsof we op de maan reden, dan weer was alles van zout en verderop stond de woestijn ineens in bloei, vol paars en geel. Hele stukken reden we vlak langs de zee, waar scheepswrakken dreven. Los van deze spookschepen herinnerde alleen een spoor van oude autobanden langs de weg, geknapt door de hitte, aan eerdere reizigers die deze tocht hebben gemaakt.
Wel was er overal politie. “Computers weg,” riepen Ilco en ik steeds als er weer uit het niets een controlepost opdook. “En Dunya, schattig kijken.”
Want dat helpt, hebben we ontdekt. Ajax – een sticker met Salam (vrede) – en Dunya. Zelfs de meest norse politieman smelt voor haar. Eentje vroeg zelfs verlegen of hij een foto van haar mocht maken “voor mijn zoontje”.
En op het heetst van de dag aten we kip in stoffige woestijnstadjes, met Al Jazira op de tv.

Drijfzand

“Neem de strandweg,” zei een Franse toerist op een ochtend tegen ons, “die is zo mooi.”
“Nee, je kunt nu niet over het strand rijden,” zei de man van het laatste cafeetje voor het einde, die ons een zanderig kopje koffie verkocht. Hoezo niet? Verlangend keken we naar het enorm brede strand. We wisten dat het ver in de middag pas weer vloed zou worden, wat was het probleem? Dat kon de man ons niet echt duidelijk maken. En het alternatief (twee uur terug door de woestijn naar de hoofdweg) was ook niet bepaald aanlokkelijk. “Kom,” zei Ilco, “we proberen het iets verderop.”
Het gebeurde vlak voor de zee. Ilco begreep als eerste dat we niet zomaar even waren vastgelopen.
Drijfzand.
Daar stonden we; ik in mijn zijden designersblousje (nee, niet op hakjes, op blote voeten) en Ilco in zijn witte iceberg-jeans. Een soort kruistocht in spijkerbroek maar dan anders.
Er kwamen twee krikken, twee rijplaten, twee scheppen, drie vissers, een behulpzame collega-chauffeur en een sleepkabel aan te pas, maar toen waren we weer vrij. Ruim twee uur later reden we weer langs de man van de zandkoffie, vrolijk zwaaiend vanuit een auto die nu niet meer zwart was maar bruin.

Mauretanie

De douanepost bestond uit een scheefgezakt hutje in een vreemd soort niemandsland zonder weg, vol met autowrakken en afval. De beambte zat op de grond, blootsvoets, tussen de vliegen. “VanderLinde… VAN DER Linde?” Een collega kwam binnen: “Van der Sar, van der Vaart… c est normal en Hollande.” “Aha.” Toen wilde hij een cadeau. Ilco probeerde het nog met koekjes, maar het ging toch gewoon om geld (“Ik heb het s nachts zo koud”). Er was het nodige gedoe met vage wisselaars, briefjes in onduidelijke valuta gingen over en weer, toen was er een ferme handdruk en reden we eindelijk Mauretanie binnen. We hadden het graag gevierd met een goede prosecco, maar ze leven hier volgens de sharia en alleen al op het bezit van alcohol staan fikse boetes.
Wat is Durgerdam ver weg, zo met de hele Sahara ertussen.

Categorieën
Afrikareis

Allemachtig prachtig

(Midleft, km 7665)

In de woestijn is het altijd warm, ook als het waait.
Het is er altijd stil, ook als er iemand praat.
En ‘s nachts regent het sterren.

We gingen een nieuwe zandwoestijn in, deze keer met de auto en een gids. Voor de route en voor de auto. Maar al heel gauw zei Mohammed dat hij niets van auto’s wist. “Wel van kamelen. Ik kan een babykameel opvoeden en tam maken.”
Sindsdien willen de meisjes natuurlijk een babykameel hebben. Maar de auto liep wel vast in het rulle zand. Gelukkig kwamen de berbervriendjes van Mohammed ons helpen graven. Het enige jammere was dat ze daarna alle paaseitjes (echte, helemaal uit Nederland) van de kinderen opaten…

wilde westen

Ik leer een nieuw jargon. Pistes zijn wegen die amper wegen zijn, bijvoorbeeld dwars door de woestijn. Als je vastzit in het zand, moet je de rijplaten tevoorschijn halen en, eenmaal terug in de bewoonde wereld, is het een goed idee om je filters even goed uit te blazen.
Ik raak gewend aan overal kinderen die komen vragen om een pen, een snoepje, een dirham en die nooit meer weggaan, of je ze nu wel of niet iets geeft. We kijken niet ook meer op van eten met je handen, zittend op matrassen en kussentjes. We vragen niet eens meer wat het menu is omdat het negen van de tien keer toch weer tajine is. Dunya laat zich gelaten door een indrukwekkende stoet van Berbers, nomaden en gesluierde vrouwen aaien, optillen en zoenen op haar blonde haar. We plassen op sta-wc’s en kopen brood en yoghurt en bananen bij kleine stalletjes simpelweg omdat er geen grote winkels meer zijn. En die paar idiote Nederlanders die half Marokko trots “allemachtig prachtig” hebben leren zeggen, zouden we inmiddels erg graag van hun paspoort beroven.
Woestijnen worden gevolgd door eindeloze wegen langs rode bergen die doen denken aan films van het wilde westen. Daarna zijn de oases met dadelpalmen, amandel- en abrikozenbomen een welkome afleiding. Totdat al die palmen weer oplossen in de hammada, de zwarte vlakte die overal achter ligt en wijd en eindeloos is, zonder enige tegenligger. En daar rijden we dan urenlang in de auto die nu echt ons huis is geworden. Van Morrison of Marvin Gaye over de speakers, de kinderen achter de computer en Dunya bij mij op schoot. Langs nomadententen en mensen in gewaden die, hoe zuidelijker we komen, steeds kleurijker en losser lijken te worden.
Wen ik aan Marokko of went Marokko aan mij?


Oversteek

We gaan een oversteek maken. Dwars door de Westelijke Sahara, naar Mauretanie. Van Noord Afrika, naar Westelijk Afrika. Dit is geen toeristische weg. Het is een lang stuk en soms moet een gids mee die je om de landmijnen loodst. We zullen veel militairen zien, meer controleposten dan dorpjes. Water en benzine moet in grote voorraden mee. Maar alleen zo kom je bij swingend Senegal. Begin mei willen we Dakar binnenrijden, de triomftocht van onze eigen Zeerover (zoals Dunya hem nog steeds noemt).
Maar zover zijn we nog niet.
Denk af en toe aan ons – ik denk in al die hammada ook zeker aan jullie.

O ja; voor wie er niet genoeg van kan krijgen, staan we deze maand in het tijdschrift JAN (meinummer) met een grote reportage.

Categorieën
Afrikareis

Tea in the Sahara

(Zagora, km 6612)
Zandkastelen in hetzelfde terracotta als de bergen, oases met palmbomen. En plotseling overal jeeps, net als wij, met rijplaten en kisten bovenop en extra tanks benzine.
We willen naar de zandwoestijn, de duinen die Erg Chebbi heten (spreek dit hardop uit) want daar schijnt het zo prachtig te zijn, de Sahara op haar best.
Maar ineens stopt de weg. In de verte zien we andere jeeps over de steenwoestijn (de “zwarte woestijn”) crossen, dus de richting lijkt goed. We gaan door.
Het is laat in de middag, een zandstorm steekt op. Uit het niets verschijnt een man met een tulband die zich aanbiedt als gids. Niet doen, schrik ik. Prima, zegt Ilco.
De man stapt in.

Sand drive

A droite, a gauche, a droite, a droite. “Ergens kom je altijd,” zegt Ilco.
De landrover springt en klimt door de zwarte woestijn – wat een auto.
Ineens is er overal zand. We stoppen. Zie je wel, nou zijn we vastgelopen.
Maar Ilco zet de auto in een speciale sand drive en we glijden vooruit. “Een zachte weg,” juicht Dunya, “ik wil altijd zo zacht rijden.” Bloem en Chaia zitten ondertussen onverstoorbaar achterin naast de man met de tulband. Alsof het busje 30 is, zeg maar.
Zand stuift wild om de auto. In de verte waaien een paar kamelen. Af en toe doemt een vaag huisje op. “Is family,” zegt onze gids steevast, “stop maar.” Ik blader koortsachtig door de Lonely Planet. “Kasbah Rachidia? Staat er niet in.”
Net als de zon dreigt onder te gaan, zien we tot onze verbijstering een colonne van zeker vijftien Spaanse campers. Waar komen die nou vandaan?
“Is road,” verduidelijkt de tulband, “nieuwe, echte weg van Risani. Asfalt.”
Aha.
En dan is daar ook ineens camping Le petit prince, waar we worden ontvangen met warme mintthee en waar ze een echte zit-wc hebben. We mogen onze auto neerzetten pal aan de voet van de duinen. En zelfs als ik die avond vlakbij die fijne wc een witte schorpioen zie zitten, ben ik niet eens meer bang.

Stil en eindeloos

De volgende dag gaan we verder op kamelen. De dalende zon maakt de heuvels langzaam rood, het is van een hypnotiserende eindeloosheid. Alleen de dingen zingen. Wat we voelen wordt misschien wel het best verwoord door kleine Dunya. Bij mij voorop de kameel kijkt en kijkt ze als achter al die heuvels weer volgende heuvels liggen en het zand uiteindelijk overal is. Dan zegt ze verwonderd: “Ik had het niet gedacht.”
Die nacht slapen we in een berbertent, kijken naar de volle maan en drinken nog heel veel glaasjes mintthee.

Categorieën
Afrikareis

De prinses van Blauw

(Fez, km 5510)
Er was eens, heel lang geleden, in de tijd van kalief Haroen Al Rachid, een sultansdochter die woonde in Marokko. Deze prinses had alles wat haar hartje begeerde, zoals dat vaker het geval is bij prinsessen. Maar toch was ze soms een beetje treurig. Als het zonnig was, begon ze vreselijk te verlangen naar de frisheid van een winterse bui. En als het drie dagen regende dacht ze alleen nog maar aan zon. Na een dag spelen met haar dienares wilde ze graag alleen zijn. En als ze dan weer een tijdje alleen was geweest, voelde ze zich zo vreselijk eenzaam dat ze gauw weer op zoek ging naar haar dienares.
“Het is dat blauwe gevoel weer, Melika,” verzuchtte de prinses.
“Het blauwe gevoel van binnen,” knikte haar dienares, die altijd vrolijk was en soms niet – en die zeker nooit iets voelde dat je blauw zou kunnen noemen. Maar ze hield veel van haar prinses en verwende haar op zulke momenten maar eens extra met couscous, harira en tajine. Totdat de prinses na een paar dagen haar tajineschaal ongeopend opzij schoof en zei dat ze zo´n onvoorstelbare trek had in een broodje pindakaas.

Blauw! Blauw!

“Laten we mijn paleis verkopen,” zei de prinses op zekere dag tegen Melika, “dan kopen we in plaats daarvan een tapijt en vliegen door het hele land, waarheen we maar willen.”
“Het paleis verkopen?’ vroeg Melika geschrokken, maar de prinses was zo vervuld van het blauwe gevoel dat er niks anders op zat. Dus kwam er een bordje te staan bij de voordeur en vertrok de prinses met vijfentwintig koffers en twintig pannen couscous samen met Melika voor een reis om de wereld.
“Blauw, blauw!” juichte de prinses, “kijk eens naar de hemel. Kijk eens naar de zee.” En samen met Melika hing ze over de rand van het tapijt en speelde dat ze een vogel was.
Maar na een tijdje kwam het bericht dat het paleis was verkocht aan een of andere rijke kamelendrijver en toen de prinses dat hoorde, werd ze toch een beetje stil.
“Het blauwe gevoel?” informeerde Melika met kennis van zaken en alvast een beetje bezorgd.
De prinses zei niks.

De blauwe stad

Maar later, heel veel jaren later, is er het volgende gebeurd. De prinses landde bij een stad die zomaar van zichzelf helemaal blauw was. De straatjes waren blauw, de trappen, de huizen, de poorten, de winkels, zelfs de was op de smalle binnenplaatsjes, alles was van een knisperend, pasgewassen koningsblauw. Er waren deuren die toegang gaven tot kleine huisjes met niets anders dan blauwe tapijten op de vloer. Achter andere deuren waren heuse paleizen, met muren van blauwe mozaieksteentjes in de meest prachtige patronen en binnentuinen met blauwspuitende fonteinen. Zelfs de moskee was er blauw. De prinses liep rond als een peuter die voor het eerst de wijde wereld in gaat. “Blauw,” mompelde ze, “alles is blauw….”
Toen Melika dat zag, wist ze dat het einde van hun reis bereikt was.
En dus ging de prinses wonen in de blauwe stad en werd bekend als de prinses van Blauw. Het blauwe gevoel ging nooit echt over, maar omdat ze nu de prinses van Blauw was, was dat eigenlijk heel toepasselijk en de prinses was zo gelukkig als een prinses maar kan zijn. En ook nu ze er niet meer is (want de dagen van kalief Haroen Al Rachid zijn al heel erg lang voorbij) leeft de blauwe stad voort. En dat blijft zo zolang er mensen zijn met het blauwe gevoel van binnen – wat wil zeggen voor altijd.

Categorieën
Afrikareis

The Sheltering Sky

(Tanger, km 5008)
“Vijf retourtickets,” noteert het meisje van de boot, “en een auto.”
Nee, enkele reis.
Ze kijkt op, heel even maar.
“Vijf enkele reis. En een auto.”

Binnen drie kwartier ben je in Marokko.
Mannetjes. Formulieren. Nog meer mannetjes. Nog meer formulieren. Stempels. En of Ilco even mee wil komen naar de politie. Die vervolgens vraagt of hij niet een kleine bijdrage voor hem heeft.
“Ik heb nog niet gewisseld,”zegt Ilco.
“O,” zegt de politie, “nou, dan is hier een man die u kan helpen aan een hotel.”
“We hebben al een hotel,” zegt Ilco.
“O,” zegt de politie weer.
Ilco geeft een paar euro.
En toen reden we eindelijk Tanger binnen.

Tover

Het hotel was het lievelingshotel van de schrijver Paul Bowles. Hier is ook een deel van zijn film The Sheltering Sky opgenomen: het melancholieke verhaal van drie Amerikanen die vlak na de tweede wereldoorlog in Tanger aankomen om vandaar de woestijn in te trekken.
Het is zo’n fijn vergane glorie-hotel dat uitkijkt over de haven. Overal mozaiekjes, moorse bogen en smeedijzer; het lijkt het Alhambra wel. Achter het hotel begint de Medina: een wirwar van steegjes, kleuren, piepkleine winkeltjes en trappetjes. En steeds klinkt daar de gebedsoproep, die schalt uit de speakers van de moskeëen.
Dit is de tover waarnaar ik op zoek was, een nieuw licht dat dwingt tot een verhoogde staat van bewustzijn, net zoals wanneer je verliefd bent. Dit is waarom we op reis gingen.
Maar… wat zijn we ineens ver weg.

De kleding alleen al: niet zozeer de hoofddoekjes vallen op, maar de vormeloze kaftans, zowel van mannen als vrouwen. Ilco en Bloem willen er al bijna een kopen, het is niet eens een grapje.
Ondertussen raken we hopeloos verdwaald in de Medina, waar het zo bij het vallen van de avond snel afkoelt. Een “gids” neemt ons ongevraagd op sleeptouw: “Beautiful colours, beautiful views.” En bij een zwaargesluierde vrouw: “Look, muslim woman.” Maar wij willen alleen maar naar ons fijne hotel.
“Arab spices, smell, SMELL, is safran,” murmelt de man (tegen Ilco, mij heeft hij allang afgeschreven als weer zo’n chagrijnige, ongeïnteresseerde toeriste).

Eindelijk in het hotel moet Chaia ineens huilen. “Ik mis oma. En oma. En Lola.”
Het restaurant is nog dicht want de tijd is twee uur teruggesprongen.
“Wieviel kostet das Bier?” brullen twee Duitsers op het terras. Vragen om bier in een moslimland – bij zulke toeristen wil ik ook niet horen. Ik staar over de haven, de zee, de flats en de Medina. En de wijde lucht erboven.
The sheltering sky.

Categorieën
Afrikareis

Na Sevilla

(Cádiz, km 4530)

Sevilla 1:
In het stierenvechtersstadion hangen de afgehakte koppen van de allermoedigste stieren als trofee aan de wand. Eentje van hen is een koe. Toen de beroemde stierenvechter Mateo in deze arena werd gedood in een verpletterende laatste omhelzing die zowel aan toreador als stier het leven kostte, gingen de wanhopige vrienden van Mateo op zoek naar de moeder van deze superstier – die ze vervolgens doodden opdat zij nooit meer zo een zoon zou krijgen.
Chaia: “Dood? DOOD? Dus die stieren worden elke keer dood gemaakt?”
Bloem: “Die stier daar kijkt echt heel erg geschrokken.”
Chaia: “Wat een rotplek. Ik moet er bijna van huilen.”

Sevilla 2:
Bloem: “Papa, mag ik ook zulke flamencoschoenen?”
Chaia: “Ik hoef vier maanden geen zakgeld als ik zo’n jurk krijg.”
Ilco: “Anna, wil jij niet zo’n omslagdoek?”

Sevilla 3:
Een stad om verliefd in te zijn. Avonden zonder einde. Tapas eten in bars waar de hammen aan het plafond hangen en de rioja hoog opgetast staat langs de muren. In andere bars dansen de jonge flamencodansers, net afgestudeerd aan de flamencoschool, toch al heel doorleefd en gevoelvol de sterren van de hemel. De straten en pleinen van de oude stad zoemen tot diep in de nacht van alle mensen. Studenten, kinderen, dametjes die net van de kerk komen of er net naar toe gaan (zelfs de kerken blijven hier de hele nacht open, lijkt wel), collega’s, geliefden – zowel oude geliefden als zij die het deze avond zullen worden.

Alhambra

Sevilla, zegt de reisgids, is een gevaarlijke stad. Laat vooral niks van waarde in de auto achter. We parkeren onze Landrover, volgestouwd met ons hele hebben en houwen, op een plein middenin de stad. Als we hem de volgende dag komen ophalen, worden we begroet door een oud mannetje in uniform. Hij heeft overdag op de auto gepast en meldt ons dat alles veilig is. “Maar ja,” voegt hij eraan toe, “dat lukt je niet in Cadiz. Pas op, dat is een gevaarlijke stad.” En in Cadiz worden we natuurlijk gewaarschuwd voor Tarifa, de volgende grote stad naar het zuiden toe.
Ondertussen kruipt er steeds meer Afrika in beeld. In Granada is het Alhambra, zo ongeveer het mooiste, sereenste paleis dat je je kunt voorstellen. Bloemen, fonteinen, patios met de meest elegante mozaieken van kleurige tegeltjes. Het is niet bombastisch, het is niet truttig en het is er, ondanks de vele toeristen, rustig en prettig. De sultan of de kalief die hier woonde, was vast een wijs man.

Korte rokjes

Na Sevilla zien we de eerste andere 4wheeldrives op de weg. Er wordt getoeterd, gegroet. We zijn nu heel dicht bij Tarifa waar de boot naar Marokko vertrekt. Er staan al Arabische tekens op de borden.
“Gaan jullie naar Afrika?” vragen de overwinteraars bezorgd. “En dat met kleine kinderen?”
“Pas maar op,” zeggen ze. En: “Jullie zijn maar dapper.”
“Ze rijden daar alleen maar in gepantserde autos met tralies voor de ramen,” weet een ander. Voor hun mobilehomes is dit het einde van de wereld.
Ilco moet lachen, maar ik voel mijn hart stiekem harder bonzen. Een nieuw werelddeel opent zich, met landen waarvan ik de taal ineens niet meer spreek en culturen die ik amper ken… nu gaat het echt beginnen.
“En het Alhambra dan?” vraagt Ilco. Maar de wijze sultan heeft voor mij nog even niks te maken met Tanger in 2007. Want dat is: geen korte rokjes meer, lappen over mijn hoofd, gehussel op de souks. Toch?
Dus trouwe lezers van dit weblog, fasten your seatbelts.
Adios en dag Europa, tot over een jaar.

PS Chaia: “Jeetje mama, wat kan jij je aanstellen!”

Categorieën
Afrikareis

Vent violent

(Aan de voet van de Sierra Nevada bij Granada, km 4035)

“Toto, ik heb het gevoel dat we niet meer in Kansas zijn.”
Deze legendarische woorden spreekt het meisje Dorothy, hoofdpersoon van het beroemde boek De tovenaar van Oz, pal nadat haar huis met haarzelf en haar hondje erin door een orkaan is weggevaagd en weer neergezet in het toverland Oz.
Ik moest hier gisternacht aan denken toen we met zijn allen in de auto lagen en er zo’n vreselijke storm raasde dat ik er niet van kon slapen. Die wind is er eigenlijk al de hele tijd. In Frankrijk stonden borden langs de weg met VENT VIOLENT, in Spanje werd dat in het Catalaans VENT FORT. Het is niet fijn bij het rijden en je wordt er moe van. Maar vannacht is het echt uitzonderlijk. Poniente noemen ze deze storm, die komt uit Afrika. Hij vernielt de sinaasappeloogst en teistert de overwinteraars (dikke Nederlanders en Duitsers, nu gevangen in hun mobilhomes).
Een soort orkaan slaat tegen de Landrover, die schommelt als een schip op open zee. Niet eerder was de door Dunya verzonnen naam Zeerover toepasselijker. Ilco en ik slapen in het ruim (de laadbak), boven ons liggen de meisjes in de daktent, onze kajuit, en de zeilen klapperen alsof ze zo zullen gaan scheuren. Elke windstoot hoor je al van verre aanrollen. Het geraas overtreft nog dat van de woestkolkende zee op vijftig meter afstand.
Naast mij slaapt Ilco. Waakzaam, maar toch. Boven ons weet ik Bloem al net zo diep in slaap, alsof er niks aan de hand is. Chaia is wakker, net als ik. En Dunya, vraag ik me af tussen de windstoten door, wat doet Dunya op zo’n moment?

Dunya de Kleinste

Ik had het kunnen weten. Er is niemand zo stoer en onafhankelijk als onze Dunya. Vanaf dag een is zij een reiziger. Vrolijk, ondernemend, avontuurlijk. ‘En hoe heet jij?’ vroeg een Nederlandse dame een keer. Dunya keek haar verbaasd aan, wie kent haar nou niet? ‘Ik ben Dunya De Kleinste,’ zei ze ernstig. Dus zo heet ze nu, Dunya de Kleinste. Maar klein of niet, Dunya durft alles. Ze praat met iedereen, maakt niet uit in welke taal, en maakt voortdurend plannetjes (‘Papa, ik had bedacht dat we nu het beste naar het zwembad konden gaan’) en grapjes (‘Bloem, je hebt poep aan je billen.’). Ze zwemt in de koudste zee, slaapt dan weer in een tent, dan weer bij haar zussen in een hotelbed en dan weer in haar uppie, eet bij voorkeur inktvis of garnalen. En ze is blij, danst door de dag (en roept dan bijvoorbeeld heel hard ‘Geluk dat jij er bent’).

Knorretje

Dus dit gaat vast gebeuren. Als er zometeen een windstoot komt die de auto optilt en meeneemt, helemaal naar Afrika, dan slapen Ilco en Bloem rustig door. Chaia en ik houden onze ogen en oren stijf dicht. En Dunya…. Die komt waarschijnlijk, zodra we zijn geland rustig naar beneden geklommen vanuit de daktent, haar favoriete knuffel met zich meeslepend. Ze zal nieuwsgierig om zich heen kijken naar de palmbomen, de woestijn, de kamelen of de moskee…en dan zal ze zeggen “Knorretje, ik denk dat we niet meer in Durgerdam zijn.”

Categorieën
Afrikareis

Koude neus

‘Changing place, changing time, changing thoughts, changing future’
(gelezen op de muur van het Peggy Guggenheim Museum)

Een tijdschrift wil een interview. En wel nu. Ze hebben ons in één week zes mailtjes gestuurd, ze hebben gebeld via de satelliettelefoon en ze hebben contact gezocht met allebei mijn uitgevers. ‘ We kunnen jullie niet bereiken’ verzuchten ze.
Inderdaad. Onze mails checken we misschien één keer per week en de telefoon staat bijna altijd uit. Circusmensen zijn we, nu eens hier, dan weer  daar, steeds dieper Spanje in, waar  de nachten nog behoorlijk koud zijn. Zo zit ik nu in een winterjas met een koude neus voor de tent te schrijven – wel met uitzicht op zee trouwens. Want zo rijden we nu: met links de zee en voor ons uit de zon.

Ook met de tijd is iets aan de hand. We passen niet in het strakke schema van de Spanjaarden die lunchen van twee tot vijf en ’s avonds pas om half tien gaan dineren. Regelmatig staan we voor de dichte deur van en supermarktje (o ja, siesta) of komen we vrolijk een restaurant binnen waar net iedereen weggaat. Dat gaat allemaal heel soepel. Brood en worst is er altijd nog wel. En wijn natuurlijk.

Kunst

We zijn niet helemaal van de wereld, overigens. Zo overladen wij onze dochters en onszelf, bijna per ongeluk, met kunst. In Figueras belanden wij in het Dali Museum waar het dak volstaat met gouden eieren en reusachtige Galas ons van alle kanten aanstaren, soms met borsten als trompel’oeils. Het Miro Museum vinden we allemaal mooi. En van het Guggenheim Museum herinneren de meisjes zich nog levendig ‘die man met die enorme piemel’ die zo vrolijk naar het Canal Grande wijst.

Het tijdschrift laat ons weten dat de fotografe eigenlijk alleen kan komen op 13 of 14 maart. En waar we dan zijn. Ik vouw snel de kaart van Spanje open. Valencia, gok ik spontaan. Of Sevilla. Of misschien Granada? En wanneer is het eigenlijk 14 maart?
Data en deadlines en lijstjes en planningen… daar waren we ooit heel goed in!